Australië kent niet alleen een groot aantal parkietensoorten maar ook een niet te onderschatten aanbod aan honingeters (familie Meliphagidae). Doorheen onze reis was de witoog [Phylidonyris novaehollandiae] niet alleen de eerste honingeter die door ons opgemerkt werd, het is simpel gesteld ook een van de mooiste. Bovendien lijkt hij voor de mens geen angst te hebben.
Alomtegenwoordig. De eerste keer dat deze grotendeels wit-zwart gekleurde vogel door ons opgemerkt werd was in Esperance in West-Australië. Een zeker aantal vogels voedden er zich uitgebreid met de nectar van de veelvuldig aanwezige geel en rode honingbloemen langsheen de sneeuwwitte en zonovergoten stranden van de Indische Oceaan. Met zijn gele vleugelspiegels, grote witte ogen, lange hoekige staart en lange neerwaarts gebogen snavel is het, wat men noemt, een echte blikvanger. Zelfs zijn houding, altijd fier en rechtop en hoog op de poten, wijst op een zeker zelfbewustzijn. Geen andere soort honing-, lel- of brilvogel of elfje wordt door hem geduld rond dezelfde voedselbron. En nog, zich bewust van hun schoonheid poseerden meerdere exemplaren heel gewillig voor de lens. Vanaf die dag, we schrijven dertig januari, zou de witoog zijn immense aanwezigheid voor ons iedere dag weer bewijzen. Zelfs in een soms hectisch drukke stad als Sydney werd deze honingeter door ons in ‘The Royal Botanic Gardens’ opgemerkt. Het is niet alleen voor wat het uiterlijk betreft een zeer mooie vogel maar ook zijn gedrag is vrij imponerend. Deze honingeter zit haast nooit stil maar kan toch niet als nerveus beschreven worden. Veeleer is de vogel gewoon nieuwsgierig voor alles wat rondom hem gebeurt.
Dimorfisme. Beide seksen lijken sprekend op elkaar maar de pop is doorgaans iets fijner gebouwd dan de man en ook haar snavel zou iets minder lang zijn. Beide geslachten zijn ongeveer achttien centimeter groot. De jonge vogel is vooral van de oudere te onderscheiden door zijn nog grijs gekleurde ogen.
Honingeter. De witooghoningeter hoort zoals de naam het zegt thuis bij de ‘honingeters’. Meerdere soorten werden door ons gedurende de reis opgemerkt maar geen enkele andere soort sprong meer in het oog dan de witoog. Graag hierbij toch ook aandacht voor de gele vleugelspiegels. Vooral in de vlucht komen die pas echt tot uiting en, soms heel even, waanden we ons, met wat goede wil, in Europa omdat een vliegende witoog vooral door de gele vleugelspiegels verdacht veel op een vliegende distelvink lijkt.
Voeding. In de wildbaan voedt de witoog zich voornamelijk met honing uit de alomtegenwoordige honingbloemen. Vooral de roodgekleurde ‘botllebrush’ lijkt een zekere voorkeur te genieten. De lange gebogen snavel biedt de vogel de kans om de nectar diep uit de bloem te halen. Ook kleinere insecten en spinnen staan hoog aangeschreven. Fruit, we zagen hem vooral rond vijgenbomen foerageren, gaat er ook duidelijk in. Op suiker lijkt deze soort gewoon verzot te zijn. Bij het drinken van een koffie op een terras in Margerite River, een prachtig stadje in West-Australië, kwamen tientallen van deze vogels gewoon om het bijgevoegde suiker schooien. Wie een weinig op de handpalm strooide kon er van op aan dat de witogen het gewoon uit de hand kwamen halen. Het komt ons voor dat de witoog enorm veel energie nodig heeft, want en dit duidelijk in contrast met andere soorten honingeters, is deze vogel altijd op voedseljacht.
Biotoop. De witooghoningeter is een soort van vele biotopen. Zelf hebben we hem kunnen observeren in bossen, langs de kusten, in tuinen en parken. De vogel valt er niet alleen op door zijn schoonheid maar weet ook de aandacht te trekken door zijn onophoudelijk gekwetter dat bij voorkeur wordt uitgebracht in de top van boom of struik.
Voortplanting. Het komvormige nest wordt vooral opgebouwd uit schors en grassen en samengehouden met spinrag. Voor de binnenzijde wordt zacht materiaal als mos gebruikt. Het nest wordt nooit hoger dan zes meter gebouwd. Beide seksen bebroeden de twee tot hooguit drie witroze gekleurde maar bruin gespikkelde eieren. De broedtijd start na het leggen van het laatste ei. Alle jongen komen dus samen uit. Naar verluidt zijn die eieren in verhouding tot de grootte van de vogel, zeer groot te noemen. Volgens de wetenschap (Lack) bevatten dergelijke eieren een groter voedselaanbod voor de jongen wat het hen makkelijker maakt om de eerste meest cruciale dagen te overleven.
Jongen. De broedtijd is nauwelijks elf tot veertien dagen (Perrins). Bij de geboorte zijn de jongen vleeskleurig, bezitten ze een lange zwarte dons en gele mondhoeken. De ouders voeden de juveniele vogels voornamelijk met nectar, maar ook met insecten. De jongen verlaten na dertien tot zestien dagen het nest (Perrins). Twee weken later zien we ze dan zelfstandig foerageren op de prachtige Australische honingbloemen.
Specifiek. Van deze vogel kunnen er per jaar twee tot drie nesten geregistreerd worden maar toch wel heel bijzonder is dat die nesten niet altijd elkaar blijken op te volgen. Volgens de wetenschapper Paton komt dit door het feit dat de witooghoningeter onmiddellijk na het grootbrengen van een nest een gedeeltelijke of een volledige ruiperiode doormaakt. Vandaar dus dat de broedtijd voor deze vogel wordt gesitueerd tussen enerzijds september en oktober en anderzijds tussen februari en maart. En terloops, volgens Perrins and Birkhead (1983) hangt het aantal nesten dat wordt opgekweekt verder af van de volgende drie factoren.
- De eerste, en zeer begrijpelijke factor, is het voedselaanbod. Vastgesteld wordt dat er zeer gemakkelijk nesten worden grootgebracht bij een overvloed aan voedsel. Zelf hebben we vastgesteld dat in de periode januari-februari er een enorm aantal bloemen (vooral de meerdere soorten ‘botllebrush’) in bloei staan.
- Een tweede factor is de tijd die de ouders nodig hebben om een nest groot te brengen. Hoe korter die tijd is hoe meer kans er is op een tweede en zelfs een derde nest. Wanneer we de broedtijd (elf tot veertien dagen), de nesttijd (dertien tot zestien) en de nazorg (veertien dagen) samentellen komen we van zevenentwintig tot vierendertig dagen per nest.
- Een derde factor zijn uiteraard de ouders zelf. Bezitten die een voldoende lichaamsreserve dan wordt de kans op een tweede ronde hoog ingeschat.
Predatoren. Nog altijd volgens Perrins groeien slechts 36,7% van de jongen vogels uit tot volwassen exemplaren. De rest, het grote merendeel dus, valt ten prooi aan slangen (eieren en nestjongen), en aan nestrovende vogels zoals de bonte currawong (Strepera graculina) en aan de lachende hans (Dacelo novaeguineae). Ook prooivogels als wouw en valk weten naar verluidt een witooghoningeter te waarderen.