De prachtig gekleurde roodschoudertaling [Callonetta leucophrys] komt in de natuurlijke habitat voor in onder andere Brazilië, Paraguay, Uruguay, Bolivië en Argentinië. Gelukkig hoeven we niet naar die verre landen te reizen om deze watervogel te kunnen zien. Het gaat in avicultuur om een welbekende soort die we u wat graag willen voorstellen.
Naam. Een wat verouderde naam die soms nog wordt gebruikt is ‘halsbandtaling’, uiteraard verwijst dit naar de zwarte band die over de kop naar de nek toeloopt. Gezien de foto’s die deze tekst vergezellen verkiezen we ervoor om geen uitgebreide beschrijving te geven. Alleen dit: geef uw ogen de kost en geniet van de mooie kleurschakeringen. Weet dat meerdere eendensoorten gedurende een groot deel van het jaar een eclipskleed dragen, wel hier is dit niet het geval. De woerd blijft gedurende het volledige jaar net zo mooi als hij hier afgebeeld staat. De grootte is ongeveer38 centimeter. Het wijfje is lang niet zo mooi dan de woerd. Ze bezit een overwegend bruingrijze kleur met een gevlekte borst en een witte wenkbrauw vlek, en heeft een wit streepje naar achter op de kop en witte onderkaak.
Biotoop. De natuurlijke biotoop bestaat uit vochtige tropische bossen en moerassen, maar ook rond meren, rivieren, beken en vijvers kan de roodschouder opgemerkt worden. De natuurlijke voeding is hoofdzakelijk plantaardig.
Avicultuur. De roodschoudertaling is een makkelijk te houden en te verzorgen vogel waarbij komt dat hij tegenover andere eenden vrij verdraagzaam is. Deze taling heeft wel nood aan een vijver, hij brengt er een groot deel van de dag op door. Waar wel moet voor gezorgd worden is een vriesvrije ruimte voor de winter want, en gezien hun herkomst is dit niet echt vreemd, winterhard is de roodschouder niet.
Voedsel. Dit eendje houdt zich graag op gras op waar hij ook van eet. De betere voeding bestaat echter uit de gekende totaalvoederkorrel die voor circa 80% van de voeding kan uitmaken. De overige 20% kan aangevuld worden met grassen, groenten en granen.
Kweek. De roodschoudertaling, die in het eerste levensjaar al broedrijp wordt, verkiest een nestkastje dat een weinig boven de grond wordt geplaatst. Omdat door de band er pas gebroed wordt vanaf mei hoeft er niet gevreesd te worden dat eieren of kuikens koude gaan hebben. Vriestemperaturen komen dan niet meer voor. Het wijfje legt van 9 tot 12 eieren die ze begint te bebroeden nadat het laatste ei is gelegd. De eieren bezitten een witachtige kleur. Na een broedperiode van zowat 23 dagen zullen alle bevruchte eieren quasi gelijk kippen. In onze ogen is er niets mooier dan een koppel eenden dat op de vijver rondzwemt met pas gekipte kuikens. Maar die kleintjes moeten groot worden en daarbij wordt gedurende de eerste twee maanden gebruik gemaakt van een opfokkorrel. Later wordt dit opfokkorrel fase 2. In gunstige omstandigheden zullen de kuikens heel snel groeien waarbij de geslachten ook heel snel te onderscheiden zullen zijn.