Niet meteen de meest voorkomende vogel in ons land, maar zeker niet onvindbaar, is de appelvink [Coccothraustes coccothraustes]. Van nature uit gaat het om een vrij schuchtere soort die bovendien vocaal niet sterk begaafd is, hooguit wordt er tussen de partners contact gehouden met een korte maar verder onbeduidende roep. De appelvink heeft voor wat de biotoop betreft een duidelijke voorkeur voor een bosrijke omgeving waarin hij een vrij onopvallend bestaan leidt.
Eigenheden. Bijgaande foto’s tonen een goed beeld van wat de appelvink is. Man en pop zijn zowat gelijk gekleurd en getekend maar toch is er een duidelijk dimorfisme. Bij hem zijn alle kleuren meer uitgesproken, intensiever en dieper gekleurd dan bij haar. Enkele eigenheden zijn:
- Prachtig getekende kop,
- Zwarte teugel, zwarte keelvlek,
- Bruine rug, grijswitte vleugelband,
- Grijze band in de nek,
- Prachtige donkerblauwe vleugelkleur met op het einde van de vleugelpennen verlengde, hoekige vlagjes,
- Prachtige bruine borst-, buik- en flankkleur,
- Korte hoekige staart,
- Dikke snavel, hoornkleurig buiten de kweektijd, staalblauw tijdens de kweekperiode,
- Opvallend zwarte iris met donkerbruine ring eromheen,
- Vleeskleurige poten,
- Korte, gedrongen gestalte,
- Grootte: ± 18 centimeter.
Zaadeter. De krachtige snavel duidt meteen aan dat het om een uitgesproken zaadeter gaat die bovendien in staat blijkt te zijn om de meest harde zaden te kraken. In de natuurlijke habitat worden in hoofdzaak boomzaden gegeten maar ook blijkt de appelvink te houden van bessen als daar zijn vogelkers, lijsterbes enz. Vruchtenpitten kraken is een specialiteit die vooral aan de appelvink wordt toegeschreven. Hiervoor heeft de vogel van moeder natuur alles meegekregen. Zo is er niet alleen de forsige snavel maar ook bezit hij op iedere snavelhelft twee harde knobbels waar de te kraken pit wordt tussengeplaatst en meteen ook gekraakt. Op onze winterse voedertafel is deze soort niet meteen een alledaagse verschijning. Gebeurt dit toch dan toont hij een duidelijke voorkeur voor de grotere zaden als zonnebloempit. De appelvink verzamelt haar voedsel wel in de bomen maar foerageert ook graag en zelfs het meest op de grond. Als er jongen te voeden zijn worden ook insecten in alle hun stadia genuttigd.
Vliegbeeld. De appelvink bezit een snelle en krachtige vleugelslag en vliegt met een lichte boog. Wanneer hij vliegt is onder meer de witte vleugeltekening een opvallend gegeven. Op de grond verplaatst hij zich dan weer al huppelend.
Nest. De kweektijd start begin mei. De man bouwt hierbij een territorium uit dat niet als bijzonder groot wordt beschouwd. In meerdere gevallen werden zelfs broedende koppels in elkaars onmiddellijke nabijheid opgemerkt waarbij slechts een klein gebied rond het nest als ontoegankelijk voor soortgenoten wordt beschouwd. Bij Europese vinkachtigen is het de gewoonte dat de man hierbij de pop het hof maakt door voor haar te baltsen. Dit is hier niet anders. Hij richt hierbij de kopbevedering op, spreidt de staart en richt het hierdoor groter lijkende lichaam naar de pop waarbij hij wiegelende bewegingen maakt waarbij komt dat ook de vleugels afhangend gedragen worden. Het nest wordt over het algemeen hoog gebouwd maar steeds gericht naar de meest zonrijke kant. De meeste nesten worden teruggevonden tussen twee en acht meter hoogte. Beide vogels werken mee aan de bouw van een komvormige constructie dat wordt gemaakt met de hulp van twijgjes, halmen en wortelvezels voor de onderbouw. De binnenkant wordt afgewerkt met droge bladeren, maar ook met dennennaalden, veren en mossen en dierlijke haren. Het nest lijkt groot, maar de binnenkant heeft slechts een doorsnede van zeven centimeter en is van drie tot vier centimeter diep.
Eieren & jongen. De ovale eieren bezitten een blauwgroene grondkleur en zijn met een regelmatige bruine streep- en punttekening bezet. Per nest kunnen vier tot zes eieren geteld worden waarbij, ook hier, vijf een mooi gemiddeld is. Bij Europese vinkachtigen is het de gewoonte dat de pop alleen broedt wat ook geldt voor de appelvink. De man voedt de pop wel op het nest. De broedtijd is twaalf tot veertien dagen en hier start de broedtijd na de leg van het derde ei. Wordt de pop in het nest bedreigd dat tracht ze haar belager af te slaan met een opengesperde snavel. Bij de geboorte toont de jonge appelvink een vleeskleurige huid waar zich witte donsveertjes op bevinden. Gezien de pop aan de broedtijd begint na de leg van het derde ei kippen er door de band ook drie jongen gelijktijdig. ’s Anderendaags wordt het vierde jong geboren en nog een dag later het vijfde (indien we er tenminste van uitgaan dat er vijf bevruchte eieren zijn). Naar wordt aangenomen eet de pop de eischalen op. Als er jongen zijn breekt er voor de man een zware tijd aan. Hij moet gedurende de eerste levensdagen van de jongen alleen voor voedsel zorgen want de pop houdt de jongen warm. Het door de man aangereikte voedsel wordt door de pop onder de jongen verdeeld. Het nest wordt door de appelvink angstvallig netjes gehouden en de uitwerpselen van de jongen worden of opgegeten, of weggedragen. Rond de vijfde levensdag gaan de ogen open en de sterk groeiende appelvinkjes verlaten het nest tussen de veertiende en zeventiende levensdag. Ze houden zich aanvankelijk op in de onmiddellijke nabijheid van het nest. Vanaf de negentiende dag vliegen ze met de ouders, eerst aarzelend maar ze leren heel snel bij, mee op voedseljacht. Amper een maand oud is de jonge appelvink sterk genoeg om zelfstandig voedsel te zoeken. Er zijn één tot twee kweekronden per seizoen.
Jeugdkleed. Wanneer de jongen het nest verlaten lijken ze voor wat de kleur betreft allesbehalve op de ouders. Wel duidelijk is de kopvorm met de zware snavel en zeker zijn ook de tekeningen makkelijk te determineren. Bijzonder is wel dat op een deel van de borst, maar ook in de flanken, er een duidelijke schubbentekening te observeren valt. De keelvlek, die later naar zwart zal kleuren, toon hier geel. De jeugdrui begint wanneer de jonge vogel circa drie maand oud is. De eerste nieuwe veertjes zetten zich door op borst, flanken en onderzijde zodat de seksen eigenlijk snel te onderscheiden zijn. Hierna volgt de rui van de onderstaartdekveren en van de stuitbevedering. Later volgen hand- en armpennen en zoals dat bij meerdere Europese zangvogels het geval is volgt als laatste de kopbevedering.
Meerdere foto’s van appelvink- en andere zangvogels vindt u in de fotogalerij onder zangvogels.