Vogels uit Costa-Rica, roodschoudertroepiaal

Herkomst. De roodschoudertroepiaal is geen exclusieve (of endemische) vogelsoort uit Costa-Rica. Zijn verspreidingsgebied strekt zich uit van Noord-Amerika (sporadisch) uitgebreider door Canada, en meer zuidelijker, van Baja of Neder-Californië in Mexico tot Florida. Verder naar de Bahama’s en Costa-Rica, waar sommige populaties ervan standvogels zijn. Deze verblijven er het jaar rond en nestelen er ook. De meesten echter hebben hun broedgebieden in de meer noordelijk gelegen landen en komen overwinteren in landbouwstreken van Californië, Washington, in het zuidoosten en in het midden van de U.S.A. en de nog meer zuidelijker gelegen landen van Midden-Amerika.

Levenswijze. De roodschoudertroepiaal is deels een trekvogel. Eind februari, begin maart verlaten de meesten het overwinteringsgebied en trekken in dichte zwermen en in golvende vlucht terug naar hun noordelijk gelegen broedplaatsen. De mannen komen er eerst toe. In rietvelden, moerassen, natte weiden en zompige gronden met ruige hoge grassen, onkruiden en her en der laag struikgewas bakenen zij zich een broedgebied af. Onvermoeibaar met trage vleugelslagen fladderen ze rond over hun territorium, showen in zweefvlucht nadrukkelijk hun scharlakenrode epauletten om mogelijke concurrenten te weren en roepen afwisselend met stijgende trillers ‘on-kie-lie’ of ‘konk-ker-rie’. Ornithologisch ringwerk en observatie heeft vastgesteld dat mannen nooit kweken vóór ze meer dan twee jaar oud zijn. Daarvoor lijken ze dan nog fel op een pop maar zijn veel bruiner getint, of de zwarte grondkleur begint zich wel te vertonen maar is nog wel bruingevlekt. Pas het derde jaar is hun bevedering volledig op kleur en wedijveren ook zij voor een eigen territorium. Na de kweektijd is het niet ongewoon dat de roodschouder grotere benden gaat vormen waaronder zich ook andere troepiaalsoorten gaan mengen.

Voedsel. Troepialen, let op het meervoud dat slaat op een verzamelnaam van meerdere vogels en verschillende soorten, worden tot de omnivoren (alleseters) gerekend. Toch bestaat het voedsel voor het grootste deel uit plantaardig materiaal (zaden, onkruiden, rijst …) maar ook uit circa een kwart aan insecten en vergelijkbare andere kleine dieren. Tijdens de kweektijd, en zeker als er jongen zijn, wordt eiwitrijk voedsel heel belangrijk en wordt het nuttigen van plantaardig voedsel deels afgebouwd. Tot de bejaagde diersoorten behoren onder andere vlinders en libellen en andere (kleine) vliegende beestjes. Dat voedsel wordt zowel al vliegend als al lopend bejaagd. Met zijn scherpe snavel wordt de roodschoudertroepiaal geacht om ook kikkers en andere amfibieën te kunnen doden. Als bessen en vruchten rijp zijn wordt ook dit natuurlijk en lekker voedsel genuttigd.

Beschrijving. Grootte: ± 23 centimeter. Vleugelwijdte: ± 37 centimeter. Gewicht: ± 60 gram. Scherpe, circa twee centimeter grote zwartgekleurde snavel voor de man, even scherpe snavel voor de pop maar in een grijsbruine tint. Poten en tenen zijn opvallend lang en daardoor zeer geschikt om over drassige veengronden te stappen of achter een prooi aan te lopen. De man is quasi volledig zwart gekleurd. Uitzondering hierop vormen de roodgekleurde schouders maar hij of zij die scherper toekijkt zal zien dat het rood naar onder afgeboord wordt door een geel randje. Het geeft deze zwarte vogel een unieke en onmiskenbare karakteristiek want er zijn nog een zeker aantal zwartgekleurde vogels (bijvoorbeeld de koespreeuw of de meerdere ook al zwartgekleurde ‘grackles’ (glanstroepialen) die zich in dezelfde biotoop ophouden. Het verschil tussen een volwassen man en een volwassen pop is immens groot. Zij toont bruingrijs, heeft op (vooral) borst en flanken een streeptekening maar ook op rug- en vleugeldek bezit ze een vrij unieke en heel duidelijk dessin. Naar verluidt zal een pop, bij het ouder worden, ook een vleugje rood op de schouders gaan tonen.

Voortplanting. Vast staat dat mannen van twee tot drie weken vroeger in het broedgebied arriveren dan wijfjes. De vroegere terugkeer van mannen heeft alles te maken met het afbakenen van een voedselrijk territorium (zie ook hoger) waarin van twee tot meerdere poppen kunnen leven, nestelen en jongen grootkrijgen. Vastgehecht aan rietstengels boven het water in het moeras, aan hoog veengras in zompige grond of in een lage struik weeft de pop met ruige grasstengels en gerafelde rietbladeren een komvormig nest, binnenin afgewerkt met mos en fijn droog gras en dierenhaar. Ze legt drie tot vijf bleekblauwe eieren met donkerbruine en purperen vlekjes en grillige streepjes. Die eieren worden alleen door haar bebroed. De eieren kippen na twaalf tot dertien dagen en de jongen worden de eerste drie, vier dagen met alle mogelijke insecten gevoed, daarna ook met allerlei weke zaden. Na twaalf tot veertien dagen verlaten de juveniele roodschouders het nest en verschuilen zich in de vegetatie waar ze door de pop nog gevoed worden tot ze vliegvlug zijn en zelf voor hun levensonderhoud kunnen zorgen. De man helpt zelden of nooit bij het grootbrengen van de jongen. Wel heeft hij een soort van beschermende functie want hij houdt het broedgebeuren sterk in het oog. Bij ieder mogelijk gevaar scheert hij al krijsend over de indringer in de hoop het tij gunstig voor pop en jongen te keren. Er zijn tot twee broedsels per jaar. Na de kweektijd trekken de roodschouders terug naar hun overwinteringsgebied, althans als ze niet tot de standvogels behoren. Eerst vertrekken de poppen en de jongen, de mannen volgen later.

Literatuur

  • Animal Diversity Web.
  • A Guide tot the Birds of Mexico and Northern-Central America by Steve N. G. Howell, Sophie Webb.
  • Birds of Costa-Rica by Richard Garrigues and Robert Dean.
 
Digiprove sealThis content has been Digiproved © 2021 Danny Roels

One comment

  1. En zo vlak bij de weg een mooi groepje op de aren….
    Aan de overkant van de weg de Jacanas en lepelaars niet te vergeten!!!
    Blijft hangen he..

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *