De man van de teydevink [Fringilla teydea] geeft in zijn totaalbeeld een grijsblauwe indruk maar op kin, keel en vleugels is hij wat minder intensief gekleurd. Op de vleugels tonen de dekveren zelfs een zwarte omzoming terwijl de onderstaart licht gekleurd is. De conisch opgebouwde snavel is donkergrijs maar tijdens de kweektijd kleurt vooral de punt naar zwart. De poten zijn vleeskleurig. De ogen tonen donker maar, en typisch, net boven en net onder het oog toont de teydevink een klein wit streepje. De pop is bescheidener gekleurd. Haar totaalbeeld is valer, zeg maar grijzer.
Voorkomen. De teydevink lijkt in haar fysiek voorkomen sterk op de vink [Fringilla coelebs] en daar is gezien de onderlinge verwantschap van beide vogels niets vreemds aan. Het gaat om een robuuste vogel van circa zestien centimeter die in levenswijze sterke overeenkomsten heeft met vernoemde vink. De zang van de man bestaat uit lange crescendo gaande strofen die twee tot drie keer na elkaar worden herhaald. In vergelijk met de zang van de vink wordt die van de Teydevink als langzamer beschouwd. Er zijn twee ondersoorten met geringe verschillen. De nominaatvorm (hier afgebeeld) leeft op Tenerife, de ondersoort komt voor op Gran Canaria. In vergelijk met de nominaatvorm is de ondersoort wat valer gekleurd en bezit de snavel een lichtere bouw. Vooral de ondersoort heeft het hard te verduren en volgens cijfers van het IUCN zouden er nog amper vogels in de wildbaan van bestaan!
Biotoop. Bestaat voor het grootste deel uit houtland waar vooral de Canarische den [Pinus canariensis] voorkomt. Dit is een groenblijvende boom die tot ruim veertig meter hoog kan groeien. Zoals de naam het zegt leeft deze vink vooral rond het Teydegebergte (Pico del Teide) wat eigenlijk een vulkaan is die 3718 meter hoog is. Het is meteen de hoogste berg van Spanje. Het betekent ook dat de teydevink een volbloed Europese vogelsoort is. Gemiddeld ligt dit gebied tot tweeduizend meter boven de zeespiegel. De neerslag per jaar is er zeer matig te noemen. De teydevink voedt zich in hoofdzaak met de zaden van de Canarische den maar eet bij iedere kans ook fruit en bloemzaden. Met de eerder beschreven conisch opgebouwde snavel kan genoeg kracht ontwikkeld worden om dennenappels te openen en aldus de zaden te kunnen nuttigen. Maar verder is de vogel ook op insecten gesteld, voedsel dat vooral nodig is om de nestjongen groot te krijgen. Nest als de vink bij ons wordt er zowel op de grond als in de bomen naar voedsel gezocht. Buiten de kweektijd wordt er in kleine familiegroepen geleefd en naar voedsel gezocht.
Kweek. De kweektijd begint in april en duurt tot eind juli, begin augustus maar wel in de wetenschap dat de vogels op Tenerife (nominaatvorm) doorgaans pas in juni nestelen en de ondersoort op Gran Canaria al in april aan de voortplanting begint. Net zoals dit ook bij de vink gebeurt bouwt alleen de pop aan het nest. En, gezien de natuurlijke biotoop, wordt dit uitsluitend in dennen gebouwd. Het nest wordt overigens voor een groot stuk opgetrokken uit dennennaalden en uit dennentakjes en verder afgewerkt met mossen, veertjes en haren. Het legsel is nooit groot, slechts twee tot drie eieren worden gelegd. De pop broedt alleen en de broedtijd duurt twee weken.
Jongen. Bij de geboorte toont de juveniele vogel zich met een vleeskleurige huid en een duidelijke dons. Zoals het voor vinkachtigen past wordt hij blind geboren. Beide geslachten zijn zorgzame ouders die gezamenlijk voor het opvoeden van de jongen instaan. Zeventien tot achttien dagen na de geboorte wordt het nest verlaten. Twee nesten per jaar zijn mogelijk.