Australische platstaartparkieten zijn sedert jaar en dag in Europa geliefde volièrevogels. Eén van de kleinere soorten betreft de stanleyparkiet die deel uitmaakt van de grotere familie van de rosella’s [Psittaculidae]. Volgens de wetenschap komt die vogel voor in twee ondersoorten. Zo wordt er gesproken over een westelijke en over een oostelijke vorm. Eerstgenoemde vorm konden we observeren in en rond Albany, een stadje gelegen in het zuidwesten van Australië.
Zuidwest Australië. De nominaatvorm van de stanleyparkiet komt volgens de literatuur vooral voor langsheen de kustgebieden van zuidwest Australië. Eén van die plaatsen daar is het lieflijke stadje Albany dat, naar toeristische folders graag melden, de eerste Europese nederzetting in West-Australië is geweest. Wat er ook van is, zeker is dat de natuur rondom die stad buitengewoon mooi is. Echt moeite om de stanleyparkiet in zijn natuurlijke habitat terug te vinden hebben we niet moeten doen. Binnen het uur, op onze eerste wandelroute, wordt de vogel gelokaliseerd. Eerst nog door zijn zacht, vrij melodieus geroep maar ook dra door zijn lijfelijke aanwezigheid in een bos waar tussen de eucalyptusbomen ook citroenbomen groeien naast enkele appelaars. En vooral die laatste bomen vormen de aantrekkingskracht voor vogels. De aanwezige stanleys lieten er zich makkelijk benaderen en fotograferen. De rust die van deze vogel uit gaat heeft hem ook in de westerse wereld populair en geliefd gemaakt.
Rosella. De stanleyparkiet hoort thuis bij de rosellasoorten. De foto’s geven me dunkt een goed beeld van de vogel. Een uitgebreide beschrijving heeft in dit geval dus geen enkel nut. Misschien er toch op wijzen dat er tussen beide seksen wel een uiterlijk dimorfisme bestaat. De pop verschilt duidelijk van de man. Bij haar is alleen het voorhoofd rood. Haar kruin, achterkop, nek, hals- en kopzijden tonen donkergroen, afgewisseld met dofrode veertjes en voorzien van een fijne schubbentekening. De wangvlekken zijn vuil bleekgeel, minder omvangrijk en beduidend minder scherp afgetekend dan die van de man. De onderzijde van het lichaam is dofrood en donkergroen geschubd, op de bovenborst heeft het groen min of meer de overhand, op de lagere onderdelen is dit rood.
Tuinvogel. De stanley is zoals gesteld absoluut geen schuwe vogel en komt ook voor rond huizen. Het is als het ware een tuinvogel geworden. Grote verhalen worden in het westen soms opgehangen over vetes tussen vogels en de plaatselijke farmers waarbij de laatsten de vogels mogen vernietigen omdat ze te veel schade aan de gewassen zouden aanbrengen. In al die tijd dat we in Australië toefden hebben we hier niets van kunnen merken. In tegenstelling, de Australische bevolking is fier op zijn fauna en flora. We zijn er zelfs van overtuigd dat die ‘schade’ al bij al wel meevalt als we zien hoeveel honderden hectaren aan meerdere gewassen verbouwd worden.
Voeding. In de wildbaan voedt de stanley zich met zaden, vruchten en bladknoppen. Zelf hebben we gezien dat de vogel zich zowel in de bomen als op de grond voedt. Alle door ons opgemerkte stanleyparkieten verplaatsen zich in kleine groepen, nooit alleen. Vaak gebeurt dit overigens in het gezelschap van de redcapparkiet [Purpureichaphalus spurius] die in hetzelfde eucalyptusbos foerageert. De groepen bestaan uit mannen, poppen en jonge vogels.
Boomholten. Zoals het voor een parkiet past nestelt ook de stanley in holten van bij voorkeur eucalyptusbomen. De eieren, van vier tot zeven stuks, worden op de zachte, wat uitgeknaagde bodem, gelegd. Er wordt dus geen nestmateriaal gebruikt. In de wildbaan strekt de broedtijd zich uit van augustus tot december wat meteen ook verklaart waarom we op twee februari, de dag dat de foto’s genomen werden, zowel oude als jonge vogels hebben kunnen waarnemen. De broedtijd bedraagt hier twintig dagen en zoals het gebruikelijk is bij Australische parkieten broedt alleen de pop. Tijdens de broedtijd houdt de man zich wel dichtbij de nestplaats op. Ook voedt hij op geregelde tijdstippen zijn wijfje.
Jongen. Bij de geboorte tonen de jongen een witte dons. In hun natuurlijke habitat blijven ze vijf weken in het nest. Na het uitvliegen worden ze nog een hele tijd nagevoed. In de natuur is er slechts tijd voor hooguit twee nestronden.
London Zoo. De stanley werd naar verluidt voor het eerst in Europa ingevoerd in 1864. Zoals zo vaak was de ‘London Zoo’ de eerste Europese bezitter van deze zeer vredelievende en mooie vogel. Het blijkt te gaan om een goede, en makkelijk te houden en te kweken soort die zich in geen tijd populair weet te maken bij de Europese liefhebber. Op vandaag is het nog steeds een zeer geliefde vogel.
Ondersoort. Van de stanley bestaat één ondersoort. Het betreft de P. i. xanthogenys die in liefhebberskringen bekend staat als de geelwang stanley. Die ondersoort is over het geheel genomen wat fletser van kleur, maar onderscheidt zich nog het duidelijkst van de nominaatvorm door een bleker getinte gele wangvlek, en een effen grijsgroen getinte stuitkleur, zonder rode veerzoompjes. De vier middelste staartpennen zijn overwegend donkerblauw, waarbij de groene ondergrondkleur van de nominaatvorm nauwelijks zichtbaar is.
‘Albany’. Bijgaande foto’s werden genomen op twee februari 2011. We verbleven toen in Albany in het zuidwesten van Australië. Er zijn prachtige kustlijnen en haast verlaten zandstranden. In het ‘Torndirrup National Park’ vinden we onder meer de Mount Clarence terug die een prachtig beeld biedt van de stad. Onvergetelijk zijn er ook de prachtige en goed onderhouden wandelpaden langsheen vijvers en meren. Rond die meren vinden we ook ‘de ‘Sword grasses’ terug. En die grassen worden vaak geassocieerd met de roodooramadine [Emblema oculata]. Terecht zoals zo blijken, ook die vogel konden we er waarnemen en fotograferen maar dat is nog een ander verhaal.