Roodvleugelparkiet

Bloedvleugel, vrouwelijk exemplaar.Tot de mooiste onder de grote(re) parkieten wordt de roodvleugel [Aprosmictus erythropterus] gerekend. Bijzonder de man is een in het oogspringende vogel onder meer door de sterk contrasterende rode schouderkleur tegenover de groene lichaamstint. Maar ook, en kenmerkend voor hem, is de haast zwarte rugkleur die netjes afgescheiden wordt van de groene kopkleur. De pop wordt door haar doffere kleur als minder fraai omschreven maar ook mist ze voor een groot stuk de rode schoudertint. De grootte is ± 32 cm. De foto hierboven toont een mannelijke vogel in zijn natuurlijke, Australische biotoop. De foto in de tekst toont een vrouwelijk exemplaar.

Ondersoorten. De nominaatvorm (A. e. erythropterus) wordt in hoofdzaak in Oost-Australië waargenomen. De ondersoort A. e. coccineopterus, of de kleine roodvleugelparkiet, leeft in Noord-Australië en op enkele voor de kust liggende eilandjes, maar ook in het kustgebied van Zuid-Nieuw-Guinea. Het verschil tussen hem en de nominaat ligt vooral in grootte: 32 cm voor de nominaat tegenover 30 cm voor de ondersoort. De derde ondersoort heeft als wetenschappelijke naam A. e. papua maar wordt niet door iedere wetenschapper als ondersoort beschouwd omdat de vogel, en zeker de pop, niet of amper te onderscheiden zou zijn van de A. e. coccineopterus. (Bron: Harrie Van der Linden). Alles wat nu volgt is van toepassing op de nominaat- of wildvorm.

Biotoop. In kleine vluchten wordt hij er gezien in savannen en lichte eucalyptusbossen. De echt droge gebieden worden gemeden en waar hij leeft is water nooit ver uit de buurt. De vogel voedt er zich graag in bomen met vruchten, bessen, zaden, bladeren, pollen en nectar. Ook worden er weleens insecten en hun larven genuttigd. Slechts zelden komt deze vogel naar de grond. Gebroed wordt er in de broedholten van vooral hoge bomen. In de natuurlijke biotoop wordt de roodvleugel buiten het kweekseizoen aanzien als een zwerver waar hij vooral rond de oevers van waterlopen wordt opgemerkt. Ook in cultuur gebrachte regio’s worden door deze vogel graag bezocht.

Gedrag. De roodvleugel wordt onder de grotere parkieten tot de meer schuwe soorten gerekend. Voor ieder storend detail in de vrijbaan vlucht de roodvleugel luid krijsend voor zich uit. Worden soortgenoten buiten de broedtijd geduld dan is dit niet zo tijdens de kweektijd. Vooral de man kan dan agressief uit de hoek komen.

Kweek. In normale omstandigheden vat de kweektijd in de wildbaan aan omstreeks augustus en loopt tot februari. De nestholte is gelegen in de top van een hoge boom en belangrijk hierbij is dat de nestdiepte enkele meters kan zijn. Het legsel telt van drie tot zes eieren. Zoals bekend bij dit soort vogels, legt de pop om de twee dagen een ei. Ze heeft drie weken nodig om die eieren op haar eentje uit te broeden. Slechts om zich te ontlasten wordt het nest verlaten want de man voedt haar met regelmaat aan de nestingang. De juveniele vogel heeft bij de geboorte een vleeskleurige huid met redelijk wat grijze dons. Vijf tot zes weken duurt het voor het nest verlaten wordt. De jonge vogel wordt nog gedurende een behoorlijke tijd nagevoed. Dat kan omdat er slechts één kweekronde per seizoen is.

Avicultuur. Een volière voor de roodvleugel kan in principe niet groot genoeg zijn. Het is een vogel die vaak en graag vliegt wat verder onder meer zijn algemene gezondheid dient. Te klein gehouden vogels missen vaak activiteit en zitten er dan ook maar loom bij. En verder is het zo dat in een grotere vlucht de kweekresultaten door de band genomen ook beter zijn. Een minimale lengte van vier meter is dan ook vereist. De breedte moet op zijn minst één meter zijn en de hoogte twee meter. Het betreft niet echt een knager, de volière wordt echt niet gesloopt maar op tijd en stond een wilgentak wordt wel op prijs gesteld. Voor de winter hoeft de roodvleugel in een vorstvrije ruimte te worden ondergebracht omdat vooral de tenen gevoelig zijn voor koude. Afgevroren tenen kunnen hier zeker voorkomen.

Verzorging. Een zadenmengeling voor grote parkieten vormt de basis. Verder allerhande groenvoer, rijpe en halfrijpe gras- en onkruidzaden, appel, rozenbottels, paprika en wortel. Ook honingwater wordt opgenomen. Dagelijks vers drinkwater, maagkiezel en grit. In de broed- en ruitijd kan er ook eivoer gegeven worden dat is rul gemaakt met gekiemd zaad of met geraspte wortel. Geweekte maïs en ook trosgierst worden graag gegeten. Een jaarlijkse wormkuur is aangewezen.

Paarvorming. Voor avicultuur geldt de regel dat dit soort vogels minimaal twee jaar oud moet zijn om te kweken maar ervaring leert dat er pas in het derde of zelfs pas in het vierde levensjaar echt goede kweekresultaten kunnen verwacht worden. Belangrijk is wel dat de liefhebber bij de paarvorming toch de vogels in het oog blijft houden. Partnerkeuze loopt niet altijd van een leien dakje, vandaar dat er vaak wordt geadviseerd om een jonge man en een jonge pop reeds van hun jeugd bij elkaar te plaatsen, tenminste als het geslacht dan al te onderkennen is. Het zou rampspoed voorkomen. Een handig hulpmiddeltje is om enkele rugveertjes te trekken. Komen die zwart terug dan betreft het een man, groen betekent hier een pop.

Kweek. Met het oog op een goed kweekverloop moet er een zeker belang gehecht worden aan de nestkast. Eerder werd opgemerkt dat de roodvleugel ook in de wildbaan houdt van een vrij diepe nestholte. Een groot en diep kweekblok, tot twee meter, kan hier dus gerust gebruikt worden. Een draadladder aangebracht langs de binnenzijde voorkomt dat de pop rechtstreeks op de eieren en/of op de jongen valt. Voor het bodemoppervlak wordt geopteerd voor een vierkant met een zijde van circa 30 cm. Het invlieggat moet een doorsnede hebben van ongeveer 9 cm. Op de nestbodem kan turf en/of houtspaanders aangebracht worden. Wanneer de vogels in broedstemming komen zullen we merken dat de man agressiever wordt. De pop wordt meer en meer door hem opgejaagd. Wanneer zij nog niet dezelfde kweekconditie heeft dan hij kan er zich een probleem stellen. Ervaren liefhebbers knippen daarom soms de slagpennen van de man langs één kant waardoor hij het moeilijk heeft om de pop blijvend na te zitten. De balts van deze parkiet is wel mooi, de man toont een hoge rug waarbij de stuitveertjes worden opgericht. De jonge vogel wordt geringd wanneer hij tien dagen oud is. Hoewel er meerdere eieren worden gelegd telt een nest doorgaans zelden meer dan drie jongen. Bij de nestverlating lijken de jongen op de pop maar kunnen er wel van onderscheiden worden door onder andere de snavelkleur die hier lichtgeel gekleurd is. Ook hebben de juveniele vogels een donkere iriskleur. Na het uitvliegen kunnen de jongen bij de ouders blijven tot bij de aanvang van het nieuwe kweekseizoen.

En nog …

  • De roodvleugel zou voor het eerst zijn ingevoerd geweest naar Europa in 1861. De dierentuin van Berlijn en, uiteraard, de London Zoo waren de eerste gegadigden.
  • De eerste Europese kweek zou gelukt zijn in Duitsland, vermoedelijk in het jaar 1878.
  • Voor het geslacht, zonder het eerder beschreven hulpmiddel, kan bepaald worden verloopt al vlug anderhalf jaar.
  • De prachtige kleuren zijn pas echt diep doorgekleurd in het derde levensjaar.
 
Digiprove sealThis content has been Digiproved © 2023 Danny Roels

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *