De meest opvallende motmot die in Costa Rica door ons werd gezien is de blauwkroon motmot [Momotus coeruliceps] geweest. Een flegmatieke verschijning met de karakteristieke lange staart waarvan, uiteraard, de twee langste eindigen met de typische vlag.
Naam. ‘Motmot’ is een Amerikaans-Spaans woord dat als een imitatie van de roep werd bedacht. Man en pop houden contact met elkaar met een eenvoudig en herhaald ‘mot-mot’, vandaar de simpele maar duidelijke verklaring van de naam. Middels die roep is de blauwkroonmotmot een makkelijk te detecteren vogel waarbij komt dat hij tegenover de mens weinig angst kent. Het fotograferen van deze vogel in de natuurlijke habitat kan eenvoudig genoemd worden.
Eigenheden. Dat het om een kleurrijke vogel gaat bewijzen de foto’s ten overvloede. Niettemin willen we graag op enkele bijzonderheden wijzen. Zo:
- Het silhouet doet denken aan dat van bijeneters (familie Meropidae).
- De bevedering is prachtig gekleurd. Groen, blauw en blauwgroen zijn de hoofdkleuren.
- Zeer eigen is het zwarte vlekje (streepje) die keel en borst siert.
- De poten zijn zogenoemd ‘syndactyle’ wat betekent dat midden- en binnentenen over bijna de ganse lengte aan elkaar vastgegroeid zijn waardoor ze, mede door de korte loopbenen, een slecht loopvermogen hebben.
- De vleugels zijn kort en afgerond waardoor ze minder geneigd zijn om lange afstanden af te leggen.
- Ze hebben een tamelijk lange tong en een forse en brede bek met een naar beneden gebogen bovenbek met scherpe punt. De randen van de bovenbek zijn duidelijk zichtbaar getand, ook de onderbek is getand maar niet zo diep.
- De twaalf staartpennen liggen, van onderuit gezien, als dakpannen over elkaar en zijn, twee aan twee, telkens één vijfde langer dan de vorige twee.
- Als aangegeven bezitten de twee langste staartpennen een soort ‘vlaggetje’.
- Er is geen uiterlijk verschil tussen man en pop. Deze laatste zou wel iets kleiner zijn dan de man.
- Grootte: ± 41 cm.
Levenswijze. De blauwkroon motmot leeft in heuvelachtige landschappen tot op een hoogte van ruim tweeduizend meter. Er wordt in hoofdzaak individueel of per koppel geleefd en dit in de altijdgroene tropische bossen en/of regenwouden en schaduwrijke fruit- en koffieplantages. Water is bij deze vogel nooit ver uit de buurt. Motmots, alle soorten, zijn omnivoren of alleseters. Ze voeden zich hoofdzakelijk met insecten. Vooral grote insecten als torren, kevers, wandelende takken, vlinders, bijen, termieten, wespen, waterjuffers, spinnen en geleedpotigen en andere ongewervelde diertjes worden gegeten. Verder zijn ze niet vies van mestkevers, regenwormen, sprinkhanen, krekels, cicaden en duizendpoten. Verder worden kleine muisjes, kleine reptielen en hagedisjes bejaagd. Omnivoor als ze zijn doen motmots zich ook tegoed aan zaden, vijgen, bessen en andere vruchten.
Nest. Een koppel blijft levenslang samen. Een uitbundige balts hebben ze niet en beperkt zich tot het showen van hun kleuren en gezwier met hun staartvlaggen. De pop kiest evenwel meestal de man met de langste staartpennen. Ze broeden ook altijd in kleine kolonies van vijf tot acht koppels. Net als ijsvogels wordt er genesteld in pijpen of tunnels die uitgeven op een warme en donkere nestkamer. In een steile wand, meestal van leemgrond, een zachte aardwal of berm hollen ze elk jaar, gebruikmakend van de verhoogde vochtigheid tijdens het regenseizoen in augustus, september en oktober, een nieuwe nestgelegenheid uit. Dus maanden vóór de broedtijd begint die ligt tussen maart en juni met een piek in de maand april en mei en met als voordeel dat dan de nestpijp voor de predatoren een oud en verlaten broedplaats lijkt. Man en pop graven om beurten gedurende enkele uren in de voormiddag en in de vooravond. Met hun stevige snavel hakken ze de tunnel met een diameter van tien tot twaalf cm, dag aan dag dieper uit en scharrelen met hun poten de losse grond achterwaarts naar buiten. Soms zijn de pijpen wel vijf meter lang en met meerdere bochten, bijvoorbeeld om dikke wortels of een stuk rots te ontwijken, maar ook als beveiliging. Ook de ingang ervan zit daarom steeds gedeeltelijk verborgen onder losse wortels of overhangende plantenstengels. In de meeste gevallen doen ze er minstens zes tot negen weken over vooraleer de tunnel en de bijhorende nestkamer van ongeveer vijftig cm breed, vijfenveertig cm lang en achttien cm hoog volledig is uitgegraven. En ook daarna ruien ze hun staartpennen en gaan ze een lange rustperiode tegemoet.
Eieren & jongen. De pop legt in de nestholte op de blote bodem drie tot vijf glanzende maar zeer opvallend ronde en witte eieren. Man en pop broeden om beurten die zelfs langer dan vijf à zes uur per dag kunnen duren. ’s Nachts broedt alleen de pop. Na dertien tot eenentwintig dagen, volgens de soort, kippen de jongen die volledig naakt en blind zijn. De jongen hebben na een paar dagen al een vaag donzig pelsje. Beschut door een eeltplek tegen doorscheurwonden rusten ze op hun achterlichaam en hun hielen. De eerste drie dagen worden ze ’s nachts in de nestkamer nog warm gehouden, daarna niet meer. Hun eten wordt door beide ouders om beurten zeer omzichtig aangebracht. Terwijl één van beiden in de nabijheid uitkijkt of er geen gevaar dreigt glipt de andere met voedsel in de bek de tunnel binnen om daarna op zijn beurt buiten de wacht te houden terwijl de andere voedsel gaat zoeken. Vanaf de eerste dag worden de jongen gevoed met schubvleugelige insecten als vlinders, andere grote insecten en ingewanden van gewervelde diertjes. Hun uitwerpselen, insectenvleugels, en later onverteerde zaden en ander voedselafval worden niet opgeruimd. Hun nestplaats wordt dan ook maar eenmaal gebruikt. Na elf dagen zijn de jongen al gedeeltelijk bevederd en vanaf de twaalfde dag openen ze hun ogen en beginnen ze dan ook te bedelen om voedsel dat van op enkele meters afstand te horen is. Bij het minste gerucht of alarmkreet van gelijk wie houden ze zich echter doodstil. Op de ouderdom van vijftien dagen wachten de jongen de ouders al op aan de ingang van de pijp om gevoed te worden. Dan krijgen ze ook enkele stukjes proteïnerijke vruchten toegestopt. Ze verlaten de nestplaats vliegvlug na gemiddeld vijfentwintig à dertig dagen, er wordt niet meer naar het nest teruggekeerd. De jongen lijken bij het uitvliegen op hun ouders maar hun bevedering is dan nog niet op volle kleur en ook de verlengde staartveren zijn dan nog niet volgroeid.
Literatuur
- Animal Diversity Web.
- A Guide to the Birds of Mexico and Northern-Central America by Steve N. G. Howell, Sophie Webb.
- Birds of Costa Rica by Richard Garrigues and Robert Dean.
- Diverse plaatselijke gidsen waaronder Greivin Gonzalez, mondeling.
Gewoonweg een prachtige verschijning en inderdaad makkelijk te aanschouwen..