In het verre Australië, het vaderland van de wonderlijke spitsstaart, werd de in Europa minder voorkomende geelsnavel als eerste door de legendarische John Gould beschreven. Dit gebeurde in 1840. Hij kreeg de naam Poephila a. acuticauda en daarom wordt hij als wildvorm beschouwd. Bij de roodsnavel werd aan die benaming ‘hecki’ toegevoegd. Bijzonder is wel dat de roodsnavel pas op 2 februari 1900 werd beschreven aan de hand van balgen door Oscar Heinroth, een Duitse bioloog die leefde van 1871 tot 1945. Geel- en roodsnavel zijn dan wel gelijk getekend, maar, en uiteraard, verschilt de snavelkleur maar ook in de lichaamskleur zitten enkele opvallende nuances.
Drie soorten. Het geslacht Poephila wordt bij liefhebbers van Australische prachtvinken sterk gewaardeerd. Thans telt dit geslacht, of genus, nog drie soorten met elk twee ondersoorten. Het gaat om spitsstaartamadine, gordelgrasvink, en maskeramadine. Vreemd is dat deze laatste, hoewel mooi gekleurd en getekend, nooit de populariteit van zijn twee genusgenoten heeft geëvenaard. In vroegere literatuur worden onder meer ook zebravink en bicheno astrilde tot het geslacht Poephila gerekend maar daar is de moderne wetenschap na nieuwe inzichten in de systematiek op teruggekomen. Beide, door liefhebbers zeer gewaardeerde prachtvinken, vormen nu samen het genus Taeniopygia. En wie nog verder teruggaat in de tijd zal zien dat eertijds zelfs de gouldamadine nog tot het geslacht Poephila werd gerekend. Nu wordt die vogel ingedeeld in het geslacht Erythrura. De wetenschappelijke verklaring voor de naam Poephila betekent strikt genomen ‘van grassen houden’ en dat is goed gezien. ‘Poe’ is Latijn en staat voor ‘gras’ en ‘phila’, eveneens Latijn, komt van ‘philos’ wat zoveel wil zeggen als ‘houden van’.
Kimberley. De spitsstaart leeft in Australië voornamelijk in het Kimberleygebied. De oppervlakte bedraagt 424517 km². Ter vergelijking België is 30528 km² groot. De geelsnavel, de wildvorm dus, leeft in het westen van het Kimberleygebied. De roodsnavel, de ondersoort dus, komt in het oostelijk deel van deze regio voor. Zeker is dat de twee gebieden op zekere plaatsen elkaar overlappen en dat daar hybriden voorkomen. Die vogels karakteriseren er zich vooral door het bezit van oranje gekleurde snavels maar de kleur van de bevedering is die van de roodsnavel wat dus wijst op dominantie van de meest donkere kleuren. Samen met de gordelgrasvink en de maskeramadine vormt de spitsstaart er, als gesteld, het geslacht van de zogenaamde Australische grasvinken [*], een verwijzing naar het leefgebied, de grassavannen, voor de drie soorten. Moeilijk is het dus niet om te weten dat die prachtvinken er zich voornamelijk voeden met graszaden (en in het bijzonder met die van de sorghumsoorten) die ze rijkelijk in de biotoop vinden tijdens, vooral, het regenseizoen. De spitsstaart eet de zaden er voornamelijk van op de grond en heel specifiek voor de vogel is dat het water bij het drinken opgezogen wordt, net zoals ook duifachtigen het doen. Als er jongen zijn worden die naast zaden ook met termieten gevoed. Bij voorkeur wordt er gegeten in groepsverband. [*] Er bestaan ook Amerikaanse grasvinken, onder meer de Cubavinken worden hiertoe gerekend, vandaar het voorvoegsel ‘Australisch’.
Eigenheden. De foto’s geven een keurig beeld van én geel- én roodsnavel. Opvallend is dat niet alleen de snavel niet dezelfde kleur heeft maar dat er ook een wezenlijk verschil in kleurdiepte is bij beide soorten. De in ons land populaire roodsnavel is zonder meer het diepst gekleurd, de tint van de geelsnavel doet denken aan een pastelkleur. Man en pop lijken sterk op elkaar maar een geoefend oog weet toch op het zicht de geslachten te onderkennen. Er zijn niet alleen kleine lichamelijke verschillen maar ook in roep en zelfs in houding kunnen minieme afwijkingen gehoord en gezien worden. Bij de pop is de grootte van de bavet, dit is de tekening op kin en keel, doorgaans wat ovaler en kleiner dan die van de man. De man bezit over een vollere, een bredere en een meer keurige afgetekende gordeltekening (zwarte tekening ter hoogte van de billen, vandaar dat er ook over de broekbevedering wordt gesproken). De verlengde, lancetvormige staartpennen, die bij goede vogels op een harige punt eindigen, zijn bij de man door de band genomen langer dan die van de pop. De roep van hem wordt als iets luider omschreven dan die van haar, en ook komt het ons voor heeft een pop een wat meer liggende houding. Een mannelijk exemplaar dat in broedconditie komt heeft verder een weinig zeggende, wat trompetterende zang. Maar nog het meest wordt er dan tussen man en pop een korte maar scherp hoorbare contactroep geuit. Wanneer spitsstaarten naast elkaar plaatsnemen gebeurt er een korte begroeting door de laatst aangekomen vogel met de contactroep. Ook is er een kleine knikkende beweging met de kop, soms wordt hierbij ook de bavet naar voor gericht. Die begroeting wordt door de andere vogel met dezelfde welkom beantwoord.
Broedtijd. Niet onbelangrijk is dat het Kimberleygebied slechts twee seizoenen kent, een nat en een droog. Het natte seizoen loopt van november tot april, het droge seizoen van mei tot oktober. De regio bestaat voornamelijk uit open grassavannen met verspreid staande eucalyptusbomen en -struiken. De daar aanwezige prachtvinken, en dit zijn daar werkelijk niet alleen spitsstaarten, houden zich er het liefst op rond rivieren als de Ord (320 km lang), de Fitzroy (733 km lang) en de Lennard (180 km) waar langs de oevers de graszaden rijkelijk groeien gedurende het natte seizoen. Wel moet u weten dat gezien de hevige regenval de verspreidingsgebieden dan hoofdzakelijk ontoegankelijk zijn voor de mens. Veel water betekent ook voedsel en voor de daar levende prachtvinken en andere vogels is dit het sein om zich voort te planten. De spitsstaart zoekt niet alleen in groepsverband naar proviand maar plant zich ook voort in een soort van semi kolonieverband. De nesten worden dan wel in elkaars nabijheid gebouwd maar toch bewaren de paren nu een zekere afstand. Het gebeurt zelden dat er in een en dezelfde boom twee nesten worden aangetroffen.
Nest. Het natuurlijke nest van de spitsstaart wordt het meest teruggevonden in nestholten maar ook worden er vrijstaande nesten in dichte struiken aangetroffen. Man en pop bouwen een vrij diepe, uitgebreide broedplaats die voornamelijk uit grassen wordt opgetrokken. Volgens de wetenschap heeft een dergelijk nest een gemiddelde diepte van circa achttien cm en hoort daar een lange insluipgang bij van plusminus tien cm. De binnenzijde wordt afgewerkt met veertjes en andere zachte natuurlijke materialen. Vier tot zes witte, wat langwerpige eieren per nest zijn normaal te noemen. De broedtijd begint na de leg van het derde of van het vierde ei. Beide seksen nemen aan het kweekproces deel. De broedtijd wordt in een tijdspanne van dertien dagen afgewerkt.
Jong. Het jonge spitsstaartje wordt met een vleeskleurige huid geboren en bezit een duidelijke dons. Bij het ouder worden kleurt de huid steeds donkerder. En uiteraard toont ook die jonge prachtvink de typische verhemelte- en tongtekening eigen aan de soort. Op het verhemelte is een klein lijntje zichtbaar waaronder twee kleine zwarte punten staan die met elkaar door een dun lijntje verbonden worden. Ook op de onderkant zijn er twee donkere punten en ook op de tong van het jonge spitsstaartje zien we twee donkere plekken. De snavelranden tonen zich hier in een lichte kleur met een vleugje blauw. Met zaden en termieten wordt de juveniele vogel door de beide ouders grootgebracht. Het vertoeft drie weken in het nest en toont zich bij de nestverlating in een vaal grijsbruine kleur, de staart is weliswaar zwart maar zeer kort. De bavet is in een minivorm aanwezig en de gordels zijn door de band nauwelijks zichtbaar. De snavel, die bij de geboorte een lichte tint heeft, is bij de nestverlating naar volledig zwart verkleurd. Ook de poten zijn nu donker gekleurd. De jonge spitsstaart wordt geacht zelfstandig te kunnen leven wanneer hij de leeftijd van zes weken, dit is dus drie weken na het uitvliegen, heeft bereikt. In Australië broedt de spitsstaart twee keer per seizoen.
Cultuurvogel. De eerste spitsstaarten werden van Australië naar Europa uitgevoerd. Naar verluidt zijn Engeland en Nederland de eerste Europese landen geweest die deze prachtvink welkom mochten heten. De vogel werd na de eerste invoer met vallen en opstaan gekweekt maar wordt thans hoe langer hoe meer als een cultuurvogel aanzien. De nu veelvuldige kweek, het ontstaan van kweekstammen en de geboorte van meerdere mutaties ligt hier aan de basis van. Maar de spitstaart is niet alleen daarom een graag geziene vogel, hij kan zich ook echt hechten aan zijn verzorger en er zelfs zeer vertrouwelijk mee worden. Voor én de ervaren én de startende prachtvinkenliefhebber is dit een ideale soort.
Verzorging. Het gaat om een prachtige kooi- en volièrevogel maar toch kan ook hij in een gemeenschapsvolière soms heel vijandig en scherp uit de hoek komen tegenover andere, en vooral kleinere vogels. De meeste spitsstaarten worden dan ook, en uiteraard met het oog op selectie en afkomst, in kweekkooien of in kleine kweekboxen gekweekt. Die kooi mag gezien de grootte van de spitsstaart, toch 17 cm, niet te klein opgevat worden. Het is immers een soort die voor kleinere kooien niet geschikt is, de vogel wordt namelijk makkelijk vet, maar ook uit esthetisch opzicht dringt een ruimere kweekkooi met een lengte van minimaal zestig cm zich op. De voeding stelt geen probleem. De basis vormt een tropenmengeling aangevuld met halfrijpe en rijpe graszaden waarbij vogelmuur voor de spitsstaart echt wel de klapper is. Trosgierst en enkele dagdagelijkse verse pinkies en/of buffalowormen vervolledigen het menu. Zijn er jongen dan kan er nog ook eivoer gegeven worden. Fris drink- en badwater is ook hier een dagelijkse plicht. En wie de afkomst van de vogel kent weet dat hij niet geschikt is om in een koude, kille plaats gehouden te worden. Een kurkdroge, en bij voorkeur zonnige huisvesting met een milde temperatuur van plusminus vijftien graden Celsius is aangewezen.
Kweek. Duidelijk is dat de kweek slechts kan aangevat worden met kerngezonde en volgroeide vogels. We spreken dus over dieren van minimaal tien maand oud. In kooi en volière wordt graag gebruik gemaakt van een halfopen nestkast waar het koppel met vooral kokosvezel en/of hooi een rond nest in zal bouwen. Als gesteld houdt de spitsstaart van veertjes voor de binnenafwerking. Het nest lijkt hier lang niet op dit wat in de natuur wordt gebouwd. Een broedplaats van achttien cm in een nestkast is wel wat te groot, maar de vogels laten er meestal ook de insluipgang in achterwege. Niettemin blijkt een dergelijke nestkast toch altijd ruim voldoende te zijn om er vier of vijf jongen in natuurbroed in groot te brengen. De spitsstaart is naar eigen ondervinding een vaste broedvogel en stoort zich geenszins aan controles. Drie nesten per jaar is het maximum wat van een koppel kan verwacht worden. Na de broedtijd worden de koppels beter gescheiden. Het moge toch duidelijk zijn dat, met het oog op de raszuiverheid van de twee variëteiten, de roodsnavel niet mag gepaard worden aan de geelsnavel (en omgekeerd). Het leidt zonder uitzondering tot onzuivere vogels met een oranje gekleurde snavel. Dit zijn meer dan waardeloze vogels waar niemand zit op te wachten.
Ontwikkeling. De jonge spitsstaart toont dus bij de geboorte een vleeskleurige huid die met het ouder worden toch een meer donkere tint krijgt. Rond de zevende levensdag worden de veerschachten op de vleugels zichtbaar. Hetzelfde kan gezegd worden van de staartveertjes en een dag, soms twee dagen later, openen de ogen zich. Tussenin moet de jonge vogel geringd worden. Eens de ogen geopend liggen de vogels ook geordend in het nest met de kop vooruit, richting nestopening. Rond de achttiende dag is de jonge spitsstaart volledig bevederd maar uitvliegen doet hij niet. Hij wacht nog een dag of twee, drie voor hij het nest verlaat. Na de nestverlating keert het juveniel nog graag naar het nest terug.
Spenen. Met de al geciteerde voeding, eventueel aangevuld met vers gekiemde zaden, groeit de jonge spitsstaart snel. Drie weken na het uitvliegen mogen de jongen bij de ouders weggenomen worden en apart geplaatst. De snavel begint rond die tijd te verkleuren en kort daarna zet ook de jeugdrui zich in. Op de ouderdom van een kleine vier maand lijken de jongen sprekend op hun ouders. Weet dat een jonge spitsstaart vliegruimte en zon nodig heeft om zich ten volle te ontwikkelen.
Literatuur:
Diverse jaargangen ‘Die Gefiederte Welt.
Franz Robiller ‘Prachtvinken’.
Diverse mondelinge mededelingen van prachtvinkenkwekers.