Een vogeltje dat tot de meest attractieve onder de astrilden wordt gerekend heeft de prachtige, én heel begrijpelijke naam van oranjekaakje meegekregen. Die oranje tint, inderdaad in de wang maar ook op de onderbuik, is dé karakteristiek van deze prachtvink die de wetenschappelijke naam van Estrilda melpoda mag dragen. In avicultuur geldt het als een zeer bescheiden, makkelijk te houden maar toch moeilijk te kweken exootje.
Herkomst. Het oranjekaakje, 10 cm groot, is een Afrikaanse prachtvink met een zeer groot verspreidingsgebied. Alle landen waarin het voorkomt citeren leidt ons te ver af. Daarom houden we het enkel op Mauritanië, Senegal, Gambia en Guinea. Leuk om weten is wellicht het feit dat dit vogeltje ook werd geïntroduceerd in de Caraïben (onder andere Puerto-Rico) in Japan en Hawaii (bron: HBW Alive). In de Afrikaanse herkomstlanden is het een vogeltje van graslanden, open bosplaatsen, met grassen begroeide wegranden, komt ook voor in struikgewassen en koffieplantages. Graag gezien vogeltje in parken en rond huizen. Uit die biotoop is het simpel af te leiden dat er in hoofdzaak zaden, graszaden en kleine insecten worden genuttigd. Er wordt doorgaans in kleine groepjes naar voedsel gezocht. Zaden worden rechtstreeks uit de aar geplukt maar ook op de grond gezocht.
Dimorfisme. Beide geslachten tonen in hun volwassenkleed de mooie, al geciteerde, oranje wangvlekken. Oranje kleurt ook de buikvlek die bij de man uitgesprokener en dieper van kleur zou zijn dan bij het wijfje. Maar naar ons aanvoelen is dit niet echt een doorslaggevend verschil tussen beide seksen. Het oranjekaakje heeft echter meer aan kleur te bieden dan dit oranje alleen. Beide geslachten bezitten onder andere een roodgekleurde snavel, een roodgekleurde stuit, grijze kopkleur, grijze nekkleur, grijze borstkleur, grijze flanken, quasi witte onderstaartdekveren en een zwarte staart. De ogen kleuren donkergrijs, de pootjes vleeskleurig.
Look alike. Een wel bijzonder zeldzame vogel in avicultuur is de moerasastrilde [Estrilda paludicola] die, op de oranje wangvlekken na, sprekend op het oranjekaakje lijkt.
Verzorging. Kleine zaadeters, als hier het oranjekaakje, zijn geen moeilijke vogels om in hun behoeften te voldoen. Als steeds zal een exotenmengeling en water de basisvoeding uitmaken maar die kan/moet, rijkelijk aangevuld worden met graszaden die we heel makkelijk kunnen verzamelen in beemden. Verder stellen we het klassieke trosgierst in zijn beide vormen (rood en wit) voor en kleine insecten die broodnodig zijn om de jonge vogels groot te brengen. Het oranjekaakje is een bijzonder tolerant vogeltje, waardoor uitstekend geschikt voor de zomerse gemeenschapsvolière. Vanaf half september tot medio april is een licht verwarmbare ruimte voor hem nodig. Tegen koude en kilte is het echt niet opgewassen, geen enkele astrilde overigens.
Nest. Bij de balts neemt de man een lange grasstengel in de snavel waarmee hij voor de pop, grasspriet naar beneden, gaat baltsen. Hij springt hierbij ophoog, buigt diep door en zingt nu een niet onaardig lied. De astrildenliefhebber zal hierbij opmerken dat die manier van baltsen van toepassing is op een groot aantal astrilden. En gelijk heeft hij. Het nest heeft in de natuurlijke habitat een ronde vorm met een vrij kleine ingang. Dat nest, al dan niet voorzien van een hanennnest wordt opgetrokken met gedroogde grassen, stukjes bladeren, mossen en ander zacht materiaal. Het wordt bijna altijd tegen de grond gebouwd.
Eieren & jongen. Het legsel bestaat uit vier tot zes witgekleurde eieren. Beide seksen broeden en voeden de jongen op. De broedtijd bedraagt 12 dagen. Als gesteld is levend voer broodnodig om de jonge oranjekaakjes groot te krijgen. Gelukkig voor de liefhebber blijkt het, ook op dit gebied, geen kieskeurig vogeltje te zijn. Meel- en buffaloworm, pinkie, groene bladluis … worden graag opgenomen maar ook aan de jongen gevoed. Op uitzondering van de geciteerde groene bladluis zijn de andere dierlijke eiwitten ‘diepvries’ verkrijgbaar. Eenmaal ontdooid kunnen ze dus eenvoudig onder het eivoer gelengd worden wat een groot voordeel is. Wie het oranjekaakje, maar ook vergelijkbare andere astrilden, houdt in een beplante volière zal zien dat deze vogels letterlijk op insectenjacht gaat waarbij, uiteraard, ook kleine spinnen niet versmaad worden. Na een nesttijd van drie weken wordt er uitgevlogen. De jonge vogeltjes onderscheiden zich van de ouders door onder andere een kleinere gestalte, een valere kleur, een korte staart maar ook door een volledig zwarte snavel. Twee weken na het uitvliegen zijn de jongen zelfstandig genoeg om het zonder de ouders te redden. En nog: in Afrika wordt het oranjekaakje soms geparasiteerd door de dominicanerwida [Vidua macroura].
Literatuur:
Diverse jaargangen ‘Die Gefiederte Welt.
Franz Robiller ‘Prachtvinken’.
Diverse mondelinge mededelingen van prachtvinkenkwekers.