Prachtvinken. Kwartelastrilde

Astrilden die het grootste deel van hun bestaan op de grond doorbrengen bestaan. In het geslacht Ortygospiza wordt niet één maar drie soorten astrilden beschreven die zich dergelijke levenswijze eigen hebben gemaakt. Ze luisteren dan ook naar prachtige namen van patrijsastrilde [Ortygospiza atricollis], sprinkhaanastrilde [Ortygospiza locustella] en kwartelastrilde [Ortygospiza fuscocrissa]. In deze bijdrage gaan we het verder uitsluitend hebben over de kwartelastrilde.

Eigenheden. Eigen aan de kwartelastrilde is zijn aanpassing om een leven op de grond te leiden. Voor een kleine vogel van tien centimeter groot is dit niet meteen de evidentie zelf. Astrilden die zich op de grond voortbewegen doen dit al huppelend, de kwartelastrilde doet het al lopend. Vogels die op de grond leven hebben doorgaans een aardekleurige, vrij donkere bevedering en dat geldt ook voor de kwartelastrilde. Een opvallend ander feit is dat deze vogel, en dan zeker de man, opmerkelijk witte randen rondom het oog heeft en dat ook de kin witgekleurd is. Borst en flanken bezitten een zebra-achtige tekening op een zwart tot bruine ondergrond. De bovendelen zijn donkergrijs. De stuit en het korte staartje kleuren donkergrijs. Eigen aan de buikkleur is de bruingekleurde bevedering. De frêle pootjes kleuren oranje, de nagels ook waarbij moet gezegd dat, en dit geldt vooral voor de achternagel, die doorgaans veel langer is dan wat er van een doorsnee astrilde kan verwacht worden. Het verschil tussen man en pop bestaat erin dat bij de pop echt alles valer gekleurd is. Bij beide seksen kleurt de snavel rood. Apart aan deze vogel is verder zijn vertrouwelijk karakter en ook zijn niet agressieve inborst waardoor de kwartelastrilde bijzonder geschikt is voor een leven in een gemeenschapsvolière.

Herkomst. Het verspreidingsgebied is gewoon enorm. De kwartelastrilde komt in de wildbaan zowel voor in Oost- als in Zuid-Afrika. De voeding wordt, hoe kan het anders, uitsluitend op de grond gezocht. Het bestaat uit onkruid- en andere zaden en uit kleine insecten, hun eieren en hun larven.

Verzorging. De kwartelastrilde is niet bepaald een vogel voor de kooi. Het is een grondvogel die beweging nodig heeft waarbij komt dat de pootjes niet bepaald geschikt zijn om over schelpenzand of andere scherpe grondbedekking te lopen. Deze vogel hoort thuis in een liefst beplante volière met een zachte mos- of grasbodem. De volière moet ook op een rustige plaats gebouwd zijn en de (eventuele) medebewoners moeten verdraagzaam zijn. De reden hiervoor is dat de kwartelastrilde bij onraad of verstoring altijd weer steil omhoog vliegt. Verwondingen zijn dan niet uit te sluiten, zachte mousse geplaatst onder het dak kan nuttig zijn. Een beplante volière biedt het verdere voordeel dat er natuurlijke nestplaatsen voorhanden zijn want, en u raadt het al, ook het nest wordt vlakbij of op de grond gemaakt. De voeding is als steeds bij zaadetende vogels amper moeilijk te noemen. Alle zaden die in vorige bijdragen werden beschreven kunnen ook aan de kwartelastrilde gepresenteerd worden. Tropenmengeling, diverse onkruid- en graszaden, tros- en pluimgierst, kleine dierlijke eiwitten, … de kwartelastrilde weet er raad mee. Geen enkele astrilde is winterhard, ook de kwartelastrilde niet. De vogel moet vanaf half september tot eind april in een matig verwarmde plaats kunnen gehuisvest worden.

Kweek. De kwartelastrilde is niet bepaald veel voorkomend in avicultuur. De import is nooit groot geweest. Zelfs in de hoogdagen dat alles kon en mocht was het, in verhouding tot andere astrilden, nog altijd een vrij zeldzaam ingevoerde vogel. Op vandaag maakt de kwartelastrilde geen deel meer uit van mijn vogelcollectie. Wat volgt is een kweekervaring uit 2007. Ik citeer uit het kweekboek:

Het nest wordt vlakbij de grond in een graspol gebouwd met gras en kokosvezel. Man en pop bouwen samen aan het nest. Meermaals wordt de man baltsend voor de pop gezien met een kokosvezel in de snavel. Bij het baltsen slaat de man de vleugels met korte slagen meermaals op en neer. Het nest wordt binnenin, in vergelijk met andere astrilden, slechts matig gestoffeerd. Er volgen vier eieren, die als steeds bij astrilden witgekleurd zijn. Tijdens de broedtijd, die veertien dagen duurt, wordt er geen nestcontrole uitgevoerd. Nadat de eieren gekipt zijn valt het op dat zowel man als pop voortdurend over de grond lopen op zoek naar geschikt voedsel voor de jongen. Zelf reiken we miereneieren en ontdooide diepvriespinkies aan maar de voorkeur van de ouders gaat uit naar levende buffalowormen. Ook wordt er van het eivoer gegeten en is het duidelijk dat ook gras- en andere onkruidzaden sterk opgenomen worden. Net als we denken dat alles goed verloopt vinden we op een morgen twee dode jongen die we op twee hooguit drie dagen oud schatten. Het valt op dat die jongen vogels vrij veel dons hebben, de mondhoeken kleuren geel met blauw en zwart. Langs de andere kant wordt gezien dat de ouders nog steeds met voedsel op en af naar het nest vliegen. Gezien de plaats waar het nest is gebouwd geen nestcontrole toelaat wordt het afwachten wat er gaat gebeuren. Achttien dagen nadat de twee dode jongen zijn gevonden verlaten twee volgroeide en compleet bevederde jongen het nest. Tussen ouders en jongen is een korte maar krachtige contactroep die in een korte tijd meerdere keren wordt gehoord. Beide ouders bekommeren zich om de nazorg. Twee weken na het uitvliegen zijn beide jongen zelfstandig. Omdat er geen tweede ronde volgt worden de jongen bij de ouders gelaten. Na de jeugdrui zien we dat we een man en een pop hebben gekweekt.’

Literatuur:

Diverse jaargangen ‘Die Gefiederte Welt.

Franz Robiller ‘Prachtvinken’.

Diverse mondelinge mededelingen van prachtvinkenkwekers.

 

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *