Ook het kweken van een alledaagse vogel als de ceresamadine [Neochmia modesta] kan een liefhebber veel voldoening schenken. De ceres, die zijn herkomst vindt in Australië, is in avicultuur een gekende soort die vooral om zijn verdraagzaamheid geprezen wordt, zelden voor zijn schoonheid laat staan voor zijn kweekcapaciteit.
Eigenheden. In zijn uiterlijke verschijningsvorm kleurt een ceres overwegend grijsbruin waarbij de dwarse streeptekening van borst en flanken van beide seksen een duidelijk gegeven is. Excellent vinden we verder is de prachtige wit gestippelde schouder- en vleugeltekening. De staartpennen eindigen onderaan op een witte vlek. Bij volwassen vogels is het verschil tussen man en pop vrij uitgesproken. De man karakteriseert zich door een paarsrode schedelkleur die bij de pop amper of niet opvalt. En ook toont hij een duidelijk donkergekleurd kinvlekje die de pop niet (soms amper) bezit. Ook toont hij zich tegenover haar in een wat meer donkere kleur maar zij bezit wel een witgekleurde wenkbrauwstreep die hij niet heeft. Bijzonder, bij beide geslachten, is de tweekleurige snavel in zwart en grijs, bij de man zelfs met een, lichte, roosachtige gloed. De grootte? ± 12 centimeter.
Herkomst. Liefhebbers van Australische prachtvinken hoeven we het niet te zeggen maar voor de liefhebber die weinig of niets met exoten te maken heeft vertellen we er graag bij dat dit vogeltje origineel uit Australië komt en daar meer bepaald leeft in graslanden die in Zuid-Australië rijkelijk aan te treffen zijn. Maar, ook wordt hij daar gezien op akkers, fruitplantages en langs rivieroevers. Zoals iedere andere Australische prachtvink bestaat ook hier het voedsel grotendeels uit zaden en graszaden. Het natuurlijke nest wordt in deze biotoop van grassen en laaggroeiende struiken aangetroffen.
Karakter. Van alle, zowat 125 prachtvinkensoorten, moet gezegd dat de ceres tot de meest verdraagzame soorten moet gerekend worden. Net als bij het zilverbekje [Lonchura cantans] is agressie het vreemd. Daartegenover staat dat geen ceres van eenzaamheid houdt. Het is vogel die de aanwezigheid van een soortgenoot absoluut nodig heeft, althans in onze beleving en dit na meerdere observaties. Ook heb ik de indruk dat de ceres minder bestand is tegen koude dan meerdere vergelijkbare andere vogels.
Geluid. Een zangvogel in de strikte betekenis van het woord is de ceres geenszins. Wel maken ze geluidjes om het onderlinge contact te behouden, een toon die ten ander ook vaak wordt geuit bij het opvliegen. Een zachte klank is ook te horen bij de balts waarbij de man een strootje in de snavel neemt en ermee rond de pop huppelt hierbij heftige knikbewegingen makend.
Voedsel. In avicultuur heeft de ceres de terechte reputatie van makkelijk te verzorgen zijn. Er wordt geproefd van de klassieke tropenmix maar nog meer wordt gehouden van trosgierst en andere gierstsoorten, maar ook lijkt het verlekkerd te zijn op allerhande graszaden en dit in alle rijpingsstadia. Me dunkt lijkt er een zekere voorkeur te zijn voor het traditionele en makkelijk te verzamelen straatgras [Poa annua]. En verder, en zeker als er jongen te voeden zijn, moet eivoer al dan niet verrijkt met gekiemde zaden en/of ontdooide pinkies aangereikt worden. De ceres houdt van water in zijn meest pure vorm. Dus dagelijks vers drink- en badwater voorzetten!
Kweek. Een ideale huisvesting lijkt ons hier een kweekkooi van 80 x 60 x 50 centimeter (lxbxh) te zijn. Een halfopen nestkast, met een grondoppervlak van 15 x 15 centimeter, wordt aan de rechterbovenhoek (buitenkant) aangebracht. In de natuur wordt wat graag gebruik gemaakt van lange grashalmen om er daar een peervormig nest mee te bouwen. In de kweekkooi neemt het niet zo’n vaart maar hier kunnen de lange grashalmen vervangen worden door kokosvezel. Voor de zachtere binnenkant kiest de ceres graag voor mossen en veertjes maar ook voor sisaltouwtjes. De nestbouw duurt een drietal dagen en hierna kunnen de eerste eieren verwacht worden. We hebben het nooit anders geweten dan dat een nest bestaat uit vijf witgekleurde eieren. De broedtijd begint na de leg van het vierde ei al gebeurt het dat de pop al vast gaat zitten nadat het derde ei is gelegd. Ook de man neemt aan het broedproces deel maar zijn broedduur is, opnieuw in onze beleving, nooit zo lang als die van het wijfje. Maar wat er ook van is, na een broedtijd van dertien dagen zijn er jongen. Een jonge ceres heeft bij de geboorte een donkere huidskleur met weinig dons. Ook hier bezit de juveniele vogel de typische keel- en tongtekening eigen aan prachtvinken. Zo bevinden er zich op de tong twee donkere punten, op het gehemelte is dat een langwerpige donkere tekening en rond de binnenkant van de snavel zijn er vijf donkere vlekjes te zien. Op de ondersnavel bevindt er zich een donkere tekening. De jonge vogels blijven drie weken in het nest en zijn dan vaal bruingrijs gekleurd. Na het uitvliegen keren de jonge vogels, vooral voor de nacht, nog vaak naar het nest terug. Na een week blijft dit achterwege en slapen de jongen op de zitstok.
Jeugdrui. Nog eens twee weken later eten en drinken de jongen zelfstandig. Ze worden nu uitgevangen en overgebracht naar een droge en zonrijke volière waar ze verder alles kunnen vinden (eten, water, versnaperingen…) om tot volwaardige vogels uit te groeien. De jeugdrui zet zich omstreeks de tiende levensweek in waarbij eerst de dwarstekening verschijnt. Kort hierna zien we bij de jonge mannen de eerste zwarte kin- en de eerste paarse kopveertjes verschijnen. Bij het beëindigen van de vierde levensmaand zijn de jongen volledig op kleur.