Wie de parelhalsamadine [Odontospiza caniceps] in de natuurlijke habitat wil observeren moet zich naar de savannen begeven van onder andere de Afrikaanse landen Tanzania en Kenia. Daar wordt dit vogeltje grotendeels aangetroffen en dan zeker in het bergland. Grassen zijn steeds in de directe omgeving terug te vinden, ze vormen het hoofdvoedsel van deze vogel.
Huisvesting. Hij of zij die deze prachtvink in avicultuur houdt zal zien dat het gaat om een vogel die graag vertoeft in het gezelschap van soortgenoten. Het komt ons voor dat de parelhalsamadine geenszins een vogel is om solitair in een kooi te houden. Buiten de kweektijd kunnen meerdere vogels samengehouden worden maar met het oog op broedtijd en kweek wordt toch geopteerd voor een paarsgewijze huisvesting in een ruime broedkooi. De verzorging is eenvoudig. Als steeds bij prachtvinken zal een adequate voeding voor tropen de basis vormen waar, naar tijd en inzicht, eivoer en trosgierst maar ook onkruidzaden en groenten kunnen aan toegevoegd worden. Waar de parelhals bijzonder van houdt is van Japanse millet. Drink- en badwater zullen in een propere fontein en/of drinkbak aangeboden worden, als steeds netjes en proper waarbij bekend is dat er door deze amadine soms meerdere keren per dag wordt gebaad. Dat ook de kooi in een zo’n zuiver mogelijke toestand moet zijn lijkt niet meer dan logisch. Minstens moet een keer per week de inhoud van de zandlade vervangen worden. Als bodembedekker voor prachtvinken in het algemeen wordt door ons al jaren gekozen voor het traditionele schelpenzand. Vogels, universeel, hebben de gewoonte om de bodembedekker in de nestkast te dragen. Eerlijk, we houden er niet van. Te meer daar houtkrullen of kattenbakvulling in het nest niet netjes is maar ook hebben beide de eigenschap om vocht aan het nest te onttrekken. Uitgedroogde eieren kunnen het gevolg zijn. Bij de huisvesting letten we er ook op dat tocht, regen en wind uitgesloten zijn. Voor de winter moet de parelhals in een matig verwarmde ruimte geplaatst worden.
Dimorfisme. Waar deze vogel zijn naam aan te danken heeft is makkelijk te raden. De mooie witte pareltekening die schedel, kin en wangen siert contrasteert netjes met de grijze kopkleur. Verder lijken de foto’s ons een goed beeld te geven waarbij we graag de roodbruine kleur van borst, buik en onderbuik benadrukken. Ook de rug is roodbruin maar vleugels en staart kleuren zwartbruin. De witte stuit is een andere opvallende eigenschap van deze ongeveer twaalf centimeter grote amadine. Man en pop zijn quasi gelijk gekleurd en getekend. Geringe verschillen in kleur en tekening kan richting man of pop wijzen maar het zekerste verschil tussen beide geslachten is ook hier de zachte zang van de man. Die zang wordt heel zacht voorgedragen en is aangenaam om horen. Bij de begroeting brengen man en pop een hoog ‘tsi’-geluid uit.
Kweek. De kweek is niet moeilijk. In avicultuur gaat de parelhals, mits een goede verzorging makkelijk tot broeden over. Zelf opteren we voor een kweekkooi want in een gemeenschapsvolière wordt het koppel door andere vogels gedomineerd. Van de parelhals zal geen enkele vorm van agressie uitgaan maar zelf laten ze zich makkelijk storen door zelfs kleinere vogels. Een halfopen nestkast is een ideale nestplaats. Dit wordt door onszelf deels opgevuld met kokosvezel. Ander nestmateriaal (sharpie, mos en veertjes) worden door de draad aangeboden. Nestgelegenheid aanbieden betekent uiteraard niet dat er ook gelijk wordt genesteld. Door de band moeten we op drie weken rekenen voor er wordt gebouwd. Het nest heeft een ronde constructie en zelfs in het nestkastje wordt geprobeerd om een kleine insluipgang te maken. Dit laatste vereenvoudigt er de nestcontrole niet op maar het moet gezegd dat noch man, noch pop zich hieraan storen. Terloops geven we mee dat bij iedere voederbeurt de broedende vogel op het nest blijft. Een echt vaste broedvogel durven we de parelhals wel noemen. Duidelijk is verder dat dit vogeltje wat graag de binnenkant van het nest zacht maakt met aangereikte veertjes. De pop legt van vijf tot zeven witgekleurde eieren, waarbij vijf een schoon gemiddelde is. Er wordt gebroed na de leg van het vierde ei waarbij moet gezegd dat beide geslachten zitten. We rekenen uit dat de jonge vogels dertien tot veertien dagen nadat het vierde ei is gelegd moeten uitkomen. In die tijd wordt geen nestcontrole uitgevoerd. Tijdens de broedtijd zal observatie leren wat de vogels het liefst eten. Onder het eivoer worden door ons pinkies (diepvries en uiteraard ontdooid) gemengd. Dit wordt door de ouders bijzonder graag opgenomen en aan de jongen doorgegeven. Samen met de aangereikte voeding (zie hoger) komen de jongen vrij makkelijk groot. De ring wordt aangebracht als de jongen vijf dagen oud zijn. Al eerder werd geschreven dat de juveniele parelhalzen hoorbaar om voedsel schreeuwen en dit kunnen we bevestigen. De jongen verlaten het nest na de derde levensweek maar keren er veelvuldig naar terug. Bij de nestverlating zijn de jongen in vergelijk met de ouders fletser gekleurd. Van de stiptekening op kin, keel en wangen is nog niets te merken. Rond de vijfendertigste levensdag kunnen de jongen als zelfstandig worden beschouwd. Meerdere nesten per seizoen (tot drie) zijn mogelijk.
Jeugdrui. Rond de achtste levensweek zet de jeugdrui zich in. Problemen treden hier amper op. Bij het begin van de vijfde levensmaand, soms iets vroeger, zijn de jongen compleet op kleur. Echt uitgegroeid zijn ze pas wanneer ze negen maand oud zijn. Een goede raad, kweek met de parelhals nooit voor de vogels een jaar oud zijn. De jonge parelhals moet een goede verzorging krijgen waarbij proper spoelwater een belangrijke rol speelt.