Europese oehoe [Bubo bubo]

Vogelinfo vzw.

Een imposante verschijning kan de Europese oehoe [Bubo bubo] wel genoemd worden en zeker wanneer hij vliegt. De spanwijdte van de vleugels kan dan aangroeien tot ruim anderhalve meter en zelfs meer. De kleur van de bevedering is zachtbruin, zelfs met een lichte gelige tint en wordt getooid met sterk opvallende grijze strepen. De vleugels zijn afgerond, de staart toont kort. Bijzonder zijn verder de twee duidelijke oortjes, en de grote oranjegele ogen die netjes ingeplant zijn in de ronde kop. De gebogen snavel heeft een grijze kleur en is voorzien van een scherpe gebogen punt. Hij ligt verscholen in een lichter gekleurde veerplooi.

Dimorfisme

De oehoe, die als de grootste Europese uil wordt beschouwd, meet ongeveer 65 cm en voor de pop is dit zelfs een aantal cm meer. Een ander subtiel geslachtsverschil wordt gezien in de bevedering waar de man die beter aangesloten tegen het lichaam draagt dan de pop. En die bevedering kan als vrij indrukwekkend beoordeeld worden, ze is niet alleen vrij dik maar ook goed gesloten en garandeert aldus een goede bescherming tegen extreme kou. Zelfs de poten zijn bevederd.

Naam

De Nederlandstalige en de Duitse naam slaat duidelijk op het geluid dat de vogel voortbrengt. Deze uil roept als het ware zijn naam waarbij de tweede lettergreep met een grotere nadruk wordt geuit. De Latijnse benaming ‘Bubo’ wordt dan ook als ‘aanzwellend’ of ‘versterkt’ omschreven. De letterlijke vertaling van de Franse naam, Grand-Duc, is ‘groothertog’, een edele naam voor een edele vogel. De Engelse benaming, Eagle Owl, verwijst naar ‘arend’ of letterlijk vertaald de ‘arendsuil’.

Biotoop

De oehoe houdt er een ruim territorium op na en houdt zich hierbij graag op rond stenige hellingen, een habitat die de vogel terugvindt in onder meer het middel- en hooggebergte van Frankrijk, Scandinavië en in het Balkangebied. In ons land zou de oehoe, weliswaar in een bescheiden aantal, opnieuw broeden in de Ardennen na er decennialang niet meer aanwezig te zijn geweest. De oehoe wordt tot de standvogels gerekend hoewel er bij hevige sneeuwval toch zwerftochten zijn die tot ver buiten het eigenlijke leefgebied kunnen reiken.

Nacht- en jachtvogel

Uilen staan met stip genoteerd wanneer er over nachtvogels wordt gesproken. De soorten worden pas echt actief wanneer de avondschemering zich inzet en er gejaagd moet worden op dierlijke prooien. Alle uilensoorten hebben van moeder natuur meerdere wapens gekregen die bij de jacht gebruikt kunnen worden. Zo:

  • Bevedering. We hadden het al over de vrij compacte bevedering, die de uilen de winter helpt doorkomen, maar die bevedering heeft nog een andere functie en wel dat ze de uilen toelaat om geruisloos te vliegen waardoor prooien als muis, rat, duif en zelfs konijn en eend enz. geslagen worden zonder dat die prooien dat ook maar enigszins beseffen.
  • Met de vlijmscherpe nagels, die bij de oehoe twee tot vier cm lang kunnen zijn, wordt de prooi gegrepen en door de druk die er mee ontwikkeld kan worden zelfs direct gedood.
  • Uitkijkpost. De oehoe staat verder gekend om zijn opportuniteit bij het jagen. Bedoeld wordt dat hij urenlang stil op een uitkijkplaats blijft roesten om dan echt toe te slaan waarbij de prooi via een duikvlucht wordt verrast. De kleur van de bevedering is hierbij een handig hulpmiddel, en neemt de uil letterlijk in het geheel van de natuur op.
  • En nog een handig hulpje hierbij is de grote vitaliteit van de kop, die veertien halswervels telt, die in alle richtingen kan gedraaid worden.
  • Uilen horen als de beste. Dit komt omdat de oren asymmetrisch in de kop zijn ingeplant of met andere woorden zich niet op dezelfde hoogte bevinden. De functie van deze asymmetrie is een betere bepaling van de verticale richting waar geluiden vandaan komen. Het mechanisme werkt vergelijkbaar met de horizontale plaatsbepaling: geluiden uit een bepaalde richting komen iets eerder aan bij het ene oor. Uilen kunnen een verschil tot 30 microseconden in aankomsttijd tussen beide oren waarnemen (een microseconde is een miljoenste seconde).
  • Op de foto’s is duidelijk te zien dat het oog van de oehoe, maar ook van andere uilen, erg groot is. Er is geen ruimte in de schedel voor spieren die de ogen moeten laten bewegen. Een uil kan zijn ogen dus niet naar links en rechts draaien. Daarom zijn de ogen altijd recht naar voor gericht. Om andere kanten op te kijken moet de vogel de kop kunnen draaien in alle richtingen, een uil is in staat de kop te draaien tot 270°. Uilen hebben veel minder licht nodig om goed te kunnen zien, dat komt omdat ze een reflecterende laag achter hun netvlies hebben. Als er dan licht op het netvlies valt stuurt de reflecterende laag het licht terug, waardoor een uil in de nacht veel beter kan zien. De oehoe heeft drie oogleden. Een bovenooglid om te knipperen, een onderooglid om het oog te sluiten tijdens het slapen en een ooglid om het oog schoon te houden. Dit is het zogenaamde knipvlies/membraan [Membrana nictitans] en beweegt horizontaal over het oog (van binnen naar buiten). Uilen kunnen driedimensionaal waarnemen. De oehoe kan van dichtbij niet scherp zien. Bij het voeren van de jongen tast de uil de omgeving af met de veerborstels die om de snavel zitten.

Braakbal

Uilen slikken hun prooi met veren/huid in maar echt grotere slachtoffers worden door de oehoe vaak eerst ontdaan van veren en/of huid voor ze worden ingeslikt. Onverteerde resten als beentjes, hoorndelen en veren en/of huid worden later via de gekende braakbal opnieuw naar buiten gebracht. Een paar uur na het innemen van voedsel spuugt de uil die bal uit die rond of ovaal van vorm is. Daarom is het goed om weten dat de maag uit twee delen bestaat en wel de klier- en de spiermaag. Via de slokdarm komt het voedsel eerst in de kliermaag aan. Hier wordt het maagzuur aan het voedsel toegevoegd. De wanden van de kliermaag bevatten klieren die spijsverteringsenzymen afscheiden waarmee het voedsel wordt vermengd. De spijsvertering gaat vrij snel waarbij de maagsappen niet in staat zijn botjes aan te tasten. Van de kliermaag gaat het voedsel naar het tweede deel, de spiermaag. Deze maag is sterk gespierd en vanbinnen bekleed met een harde geribde binnenlaag. De malende werking van de spiermaag wordt versterkt door de aanwezigheid van ingeslikte steentjes die als tanden werken. Die steentjes zijn gewoonlijk glad en rond door het polijstende effect van de spiermaag. Als ze te glad worden of te klein om hun werk nog goed te kunnen doen worden ze verwijderd, ofwel door het uitbraken, ofwel uitgepoept. De onverteerbare delen zoals botjes en haren worden verzameld in de spiermaag. Ze worden hier samengeperst tot een bal die uitgebraakt wordt zodra hij een bepaalde grootte heeft bereikt. De braakballen zijn met slijm bedekt en samen met de haren van de opgegeten prooi werkt dit als bindmiddel waardoor ze niet uiteenvallen en gemakkelijk de slokdarm kunnen passeren. Daar krijgt de braakbal zijn vorm.

Kweek

De paarvorming gebeurt over het algemeen reeds vroeg in het voorjaar waarbij de man baltsvluchten voor de pop maakt. De oehoe nestelt bij voorkeur op rotsen, in richels, in spleten en in grotten maar maakt ook wel een nest van een kraaiachtige tot het zijne. Er is slechts één legsel per jaar en de pop legt hierin van één tot zes witte eieren die met een interval van drie dagen worden gelegd. Bijzonder hierbij is wel dat de broedtijd begint onmiddellijk na het leggen van het eerste ei. De leeftijdsverschillen tussen de jonge vogels kan, naargelang het aantal eieren en de bevruchting ervan, vrij groot zijn. Bij de uilen broedt alleen de pop en de broedtijd varieert hier van dertig tot vijfendertig dagen. De man voedt de pop op het nest. De jongen worden met vrij veel wit dons geboren. Pas twee dagen oud openen de ogen zich maar de pop blijft vrij lang de jongen hoeden. De man jaagt intussen en brengt het voedsel naar het nest waar de pop het verscheurt en het aan de jongen voedt. De ontwikkeling van de jongen gebeurt, in verhouding tot de grootte van de vogels, vrij snel. Op de ouderdom van dertig dagen kunnen de juveniele oehoes reeds het nest verlaten. Ze lopen en springen rond het nest zonder dat er evenwel van vliegen sprake is. Op die leeftijd kunnen ze ook al een prooi verscheuren en het beetje bij beetje zelf inslikken. Het is dan dat ze ook het meest kwetsbaar zijn omdat ze een makkelijke prooi vormen voor onder meer de vos. Rond de vijftigste levensdag zijn de jongen in staat te vliegen. Na de nestverlating worden ze nog geruime tijd, tot vier/vijf maand, door de ouders nagevoed. Na die tijd worden ze zonder pardon uit het territorium verdreven.

En nog …

  • De oorveertjes, waarvan sprake in de intro zouden afhankelijk van de leeftijd van de vogel groter of kleiner kunnen zijn. Weet ook dat die oorveertjes niet de eigenlijk oren zijn, maar louter dienen als versiering. Ze hebben geen enkele rol bij het gehoor en zitten zelfs niet eens op de plaats waar de gehooropening zit. De oorpluimen geven wel aan de uilen een zekere status.
  • Wist u ook dat het jong van een uil, naast ‘uilskuiken’ ook ‘pul’ wordt genoemd?
  • Na de kweektijd gaan man en pop hun eigen weg, de oehoe is dus geen monogame soort.
  • De juveniele vogels zouden vruchtbaar zijn op de leeftijd van één jaar maar toch wordt vastgesteld dat de oehoe pas in het tweede of derde levensjaar voor het eerst kweken gaat.
  • De oehoe kan vrij oud worden. Zelfs een leeftijd van zestig tot zeventig jaar wordt gesuggereerd.
  • In tegenstelling van wat wordt beweerd ziet de oehoe ook overdag heel goed.

Meerdere foto’s van oehoe en andere uilen vindt u in de fotogalerij onder uilen, roofvogels, gieren.

 
Digiprove sealThis content has been Digiproved © 2020 Danny Roels

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *