Wie vakantie neemt in het Zwarte Woud of in Oostenrijk of verder in Midden-Europa zal vroeg of laat de notenkraker ontmoeten. De vogel in een notendop beschrijven is zeer eenvoudig, hij is bruingekleurd met over het quasi volledige lichaam een witte streeptekening. De schedel toont bruin, poten zwart, oogiris donker. De vrij krachtige snavel is niet alleen lang maar ook spits gebouwd. De reden hiervoor is tweeërlei, we komen er later op terug. De afgebeelde vogel hoort tot de nominaatvorm [Nucifraga nucifraga caryocatactes]. Soms wordt hij ook ‘diksnavel’ notenkraker genoemd omdat de tweede Europese ondersoort [Nucifraga caryocatactes macrorhynchos] een duidelijk slankere maar ook langere snavel bezit. Voor de volledigheid melden we dat er ook zeven exotische ondersoorten bestaan.
Dimorfisme. Het verschil tussen man en pop is niet visueel vast te stellen. Ze zijn beiden gelijk gekleurd en getekend. Het gaat om een vogel die om en bij 32 centimeter groot is. Het golvende vliegbeeld lijkt op dat van die andere kraaiachtige, de gaai [Garrulus glandarius], waarbij de vrij korte structuur van de vleugels sterk in het oog springt. Andere opvallendheid is de witgekleurde onderstaartdekveren die vooral worden gezien als de vogel vliegt.
Biotoop. De notenkraker leeft in uitgestrekte naaldwouden maar ook in gemengde bossen waarin, weliswaar, overwegend naaldbomen groeien. Zijn verspreidingsgebied is groot en strekt zich uit van de Scandinavische landen, over grote delen van Azië tot en met Japan en het Himalayagebergte. Zijn aanwezigheid is er vrij algemeen. Vast staat dat er ook in België notenkrakers leven en dan meer bepaald in het noorden van de Ardennen. Het zou gaan om de nominaatvorm. De eerste vogels zouden er gezien zijn in 1968, op vandaag wordt het aantal op 450 kweekkoppels geschat (bron: Natuurpunt). In Frankrijk leeft de notenkraker in de Vogezen, Jura en Alpen en naast de Ardennen vestigden zich nog kleine populaties in het Centraal-Massief en de Morvan (bron: Crocq 1994, 1999). In de natuurlijke biotoop valt de notenkraker het meest te observeren wanneer hij in sparrentoppen rust. Het geluid dat de vogel slaakt lijkt een kraaiachtig gekras, meer is het niet.
Noten & zaden. De hoofdvoeding bestaat uit hazelnoten, maar ook andere als beuken- en walnoot worden genuttigd. En hier is het dat de spitse en krachtige snavel een eerste keer zijn nut bewijst. De notenkraker kan met behulp van zijn bek die noten letterlijk ‘klieven’ maar niet echt ‘kraken’ om aan het vruchtvlees te komen. Maar ook wordt er geleefd van zaden van naaldbomen en net als de al eerder geciteerde gaai doet ook de notenkraker aan bosbouw. Verstopt de gaai eikels met als doel die in mindere gunstige tijden te nuttigen dan is het zo dat de notenkraker voorraden aanlegt van onder meer de alpenden [Pinus cembra]. Beide vogels verstoppen de zaden in de grond en weten die zelfs onder een sneeuwlaag terug te vinden. Maar lang niet alle zaden worden gegeten en daar kan dus een boom uitgroeien. Specifiek is dat beide vogels via een ruime keelzak meerdere eikels/zaden kunnen meenemen. De zaden van de alpenden worden in het leefgebied van de notenkraker ook ‘arve’ genoemd. Naar wordt beweerd kan de vogel tot zestig gram van dergelijke zaden per keer in de keelzak meenemen dit zou in overeenstemming staan met het gewicht aan zaden die een dergelijke kegel bevat.
Insecten & gewervelden. Maar de notenkraker leeft niet alleen van zaden. Vooral tijdens de zomer jaagt ook hij op insecten maar versmaad geenszins kleine gewervelde dieren waarbij ook, onder meer, kleine hagedissen en kikkers gegeten worden. Als kraaiachtige trekt hij ook de neus niet op voor vogeleieren en kleine nestjongen.
Nest. De notenkraker bouwt het nest in naald- en in gemengde bossen. Het heeft een komvormige bouw en wordt voor wat de buitenkant betreft gemaakt met takken, mossen, korstmossen maar ook aarde en klei worden gebruikt. Om de binnenkant te bekleden wordt er gekozen voor grassen en mossen. Het nest wordt vrij hoog gebouwd en bevindt zich altijd vlak tegen de stam. Het wijfje legt van drie tot vijf eieren. Beide seksen nemen aan het broedproces deel maar zeker is dat de pop het leeuwenaandeel voor zich neemt. De broedtijd is achttien dagen. Als er jongen zijn breekt er voor de ouders een moeilijke en harde tijd aan. De jongen worden met het beschreven voedsel gevoed. De oudervogel moet dit voedsel eerst uit de krop opbraken om ze aan de jongen te kunnen voeden. En bij dat voeden komt voor de tweede keer het nut van de lange snavel om de hoek kijken. Om het voedsel in de krop te brengen en niet in de luchtpijp moet de oudervogel de snavel zo diep mogelijk in de bek van de jonge vogel duwen. U begrijpt dat dit eenvoudiger gaat met een lange dan met een korte snavel. De jongen blijven tot zesentwintig dagen in het nest. Er is een broedsel per jaar.
Invasievogel. De notenkraker is een standvogel in zijn natuurlijke biotoop hoewel hij soms ook wordt gezien waar hij normaal nooit voorkomt. Er wordt dan gesproken over een invasievogel. Dit is echter geen alledaags feit en de laatste ‘invasie’ in ons land van de notenkraker dateert uit 1968. Zoals u gegarandeerd weet is de voornaamste reden van invasies een lege maag.
Arve. Als aangegeven is de arve-den een karakteristieke boom binnen de notenkrakerbiotoop. Hij groeit tot op 3000 meter hoogte. De naalden van de arve-den staan in bundels van vijf bijeen. De kegels zijn tot acht centimeter lang. Het merkwaardige is dat de schubben van de kegels niet opengaan om het zaad vrij te laten. De op de grond gevallen kegels verrotten, waardoor de zaden vrijkomen. De kegels worden echter ook door vogels en andere dieren opengebroken om het zaad te nuttigen. De notenkraker is voor herfst en winter voor een groot deel afhankelijk van het zaad van de arve. Wanneer daarvan de zaadoogst mislukt en ook andere boomsoorten een slechte zaadproductie hebben, gaan de notenkrakers naar de gematigde gebieden op zoek naar voedsel. In dat geval wordt er over een invasie gesproken.
Leuk…maar nog nooit gezien in zijn biotoop…