Het blauwkroontje [Loriculus galgulus], amper dertien centimeter groot, wordt in avicultuur beschouwd als de beter gekende vogel onder de vleermuisparkieten. Het gaat om een spectaculair gekleurd vogeltje van slechts dertien centimeter groot.
Dimorfisme. Bij volwassen vogels kan er geen twijfel bestaan over het geslacht. Het meest duidelijke en onmiskenbare verschil tussen man en pop bestaat in het gegeven dat de volwassen man een roodgekleurde borstvlek toont die bij de pop totaal ontbreekt. Ook schort bij het wijfje de gele band op de onderrug. In haar totaliteit toont ze ook minder glanzend groen dan de man waarbij komt dat het blauwgekleurde schedelvlekje bij haar minder uit de verf komt. Bij jonge vogels is het verschil minder duidelijk. Echt zeker van het geslacht zijn we pas nadat de volledige rui achter de rug is. Zoals u ziet gaat het echt om een prachtvogel. De grasgroene kleur domineert voor 80% de bevedering wat het contrast tussen andere kleuren (blauw, geel en rood) nog sterker maakt. Wat op geen van bijgaande foto’s te zien is blijkt de blauwe kleur van de onderbevedering te zijn.
Biotoop. De natuurlijke habitat bestaande uit bos en mangrove wordt gezien in onder meer Thailand, Maleisië, Singapore, Sumatra, Borneo en eilandjes rond Indonesië. Wist u dat een mangrove voorkomt in tropische en subtropische gebieden en een overgang vormt tussen land en zee? Maar hoe langer hoe meer komt dit prachtig vogeltje ook voor in parken en tuinen. Buiten de kweektijd wordt er een nomadische levensstijl op nagehouden waarbij de vogel of alleen, of per koppel of in kleine familiegroepen wordt gezien.
Voeding. In de beschreven biotoop wordt geleefd van nectar, vruchten, blad- en bloemknoppen, bloesem, zaden en ook insecten. Dit voedsel wordt in de bomen verzameld waarbij komt dat de familie Loricules, waartoe het blauwkroontje hoort, op alle mogelijke wijzen aan dit voedsel tracht te komen. Daarom ook hangen ze soms heel spectaculair aan vruchten of bloesems, vaak gewoon ondersteboven. Zo wordt ook geslapen, de alternatieve naam hangparkiet is hier een afgeleide van. Valt dit vogeltje op door zijn aparte kleurschakeringen dan ligt dit anders voor het voortgebrachte geluid want het gaat om een vrij stille vogel. Tijdens het vliegen of bij het verzamelen van voedsel kan er soms een schril geluid worden gehoord, meer niet.
Voortplanting. De kweektijd loopt in de herkomstlanden van januari tot augustus. Een koppel zal een boomholte uitzoeken die spaarzaam zal worden bekleed met bladeren. Bijzonder is dat die weinige bladeren op typische agapornidenwijze naar het nest wordt gebracht waarbij wordt bedoeld dat die bladeren tussen de rugveren gestopt worden en zo naar de broedholte gevlogen. Het legsel bestaat door de band uit twee of drie eieren, vier is eerder uitzonderlijk. Slechts de pop broedt maar de man gaat haar wel op het nest en/of aan de nestingang voeden. De broedtijd is drie weken. De jonge blauwkroon wordt zo goed als kaal geboren, slechts een spaarzaam donsveertje valt er te zien. Met het hiervoor aangehaalde voedsel wordt hij grootgebracht waarbij we graag schrijven dat én man én pop de jonge vogels voeden. Hij verlaat het nest na vijf weken en wordt nog een drietal weken nagevoed.
Verzorging. Een goed geacclimatiseerd blauwkroontje is niet zo zwak als wel wordt beweerd maar het moet niettemin toch verwarmd en tochtvrij gehouden/overwinterd worden. Een belangrijk onderdeel bij de verzorging is uiteraard de voeding. Als hierboven vermeld gaat het om een nectar- en vruchtenetende vogel maar dat hoeft geen probleem te zijn. In de handel zijn er zeer goede voedingen te bekomen waarbij wordt verstaan dat het gaat om poedervoeding die met water moet worden aangelengd (doorgaans is de verhouding 1 op 3, 1 deel poeder 3 delen water). Die voeding vormt de basis die naar hartenlust kan worden aangevuld met onder meer lorivoeding, fijngesneden fruit en groenten (hierbij is de keuze groot: appel, peer, druif, wortel, granaatappel, broccoli, spinazie enz.) Ook eet de blauwkroon van eivoer, gepelde haver, meelworm en pinkie. Belangrijk is wel om eventueel gedroogd voedsel van de snavel te verwijderen, dit kan een schimmelinfectie voorkomen. Tot slot melden we nog dat het sommige blauwkroontjes verwoede baders zijn, andere veel minder en zelf hebben we een koppel gehouden die nooit het aangeboden badwater heeft gebruikt.
Huisvesting. De hiervoor vernoemde schimmelinfectie moet ook voorkomen worden door een adequate huisvesting. Van groot belang is dat de kooi/volière waarin het blauwkroontje is in ondergebracht ook makkelijk en goed kan gereinigd worden. U moet weten dat de voeding zorgt voor een dunne ontlasting die in veel gevallen letterlijk wordt weggespoten. Dergelijke uitwerpselen hebben daarbij de eigenschap dat ze zeer onwelriekend zijn maar ook dat ze heel snel gaan schimmelen. Muren, wanden, zitstokken enz. zijn dus best afwasbaar. En dat afwassen zou eigenlijk beter elke dag opnieuw worden uitgevoerd. Als bodembedekker wordt in dit geval geopteerd voor houtkrullen die snel de natte ontlasting opnemen maar, en ook hier, het dagelijks verversen van de bodembedekker blijft de boodschap. In de zomermaanden kan deze parkiet ook worden ondergebracht in een liefst grote en beplante buitenvolière. Pas hierin komt de schoonheid, in volle zon, van het blauwkroontje tot zijn recht!
Eerste kweek. De eerste volièrekweek werd, naar verluidt, gerealiseerd door de Deense kweker Norgaard-Olesen. Dit gebeurde in 1968 (Bron: Dansk Fugle Hold). Van de drie gelegde en ook bevruchte eieren verlieten twee jongen het nest. Interessant is wel dat de kweker opmerkte dat de jongen pas na zes dagen uitvliegen de typische slaaphouding (hangend, kop naar beneden) aannamen. Of er echter van een geslaagde kweek kan gesproken worden is twijfelachtig want de twee jongen legden alsnog het loodje nog voor de jeugdrui begon. De vermoedelijke oorzaak hiervan was een leverziekte.
Kweek. Een gegeven is dat de man bij de balts een niet onaardig liedje zingt en hierbij op en af de zitstok loopt. De borstveren worden hierbij opgezet en de kop naar boven gericht. Nu en dan biedt hij de pop wat voedsel aan waarna een paring volgt. In avicultuur lijkt een correcte nestkast voor deze vogel een grondoppervlak te hebben van 15 tot 20 cm. Op die bodem worden houtkrullen aangebracht maar ook worden er, met het oog op de nodige verluchting, kleine gaten in geboord. De hoogte van de nestkast zal tussen 30 en 40 cm zijn. Voor het invlieggat wordt een doorsnede weerhouden van 4 cm. Met het oog op de kweek is het goed om wilgentakken aan te bieden. De bast hiervan wordt door de vogels wat graag gebruikt om in de nestkast te verwerken. Als er jongen zijn, en zeker wanneer ze groter worden, is het beter om de houtkrullen om de twee dagen te vervangen. Nestcontrole kan gerust uitgevoerd worden, de ouders storen er zich amper of niet aan waardoor er ook geen problemen zijn bij het ringen. Dit gebeurt overigens wanneer de jongen tien dagen oud zijn. Interessant om weten is ook dat er alsnog van een donsbevedering kan gesproken worden maar dan wel wanneer de juveniele vogels bijna twee weken oud zijn en dat is ook het moment dat de oogjes opengaan. Na de derde levensweek komen ook de veertjes door. Nog eens twee weken later wordt er, als hiervoor aangegeven, uitgevlogen. De jeugdrui verloopt doorgaans zonder problemen maar weet dat het tot een jaar kan duren voor de jonge blauwkroon compleet op zijn ouders lijkt.
Den uitleg is zo knap als devogeltjes zelf!!!!
Mooi gedaan Danny.