Melba astrilde

De melba astrilde [Pytilia melba] vinden we terug in het geslacht Pytilia, de vogels die hier thuishoren durven we aan iedereen aan te raden. Alle vogels, of het nu gaat om aurora-, roodmasker-, wiener-, streepjes- en/of melba astrilde, het zijn stuk voor stuk mooi gekleurde soorten, alles in verhouding genomen sterke soorten, bijzonder rustige types, en bovenal, te kweken. Wat ze allemaal wel vragen, is een goede verzorging, een verwarmbare plaats voor de winter en een uitgebreid insectenmenu voor de opfok van de jongen.

Dimorfisme. De bovendelen van de man zijn olijfgroen. Op borst en flanken toont de vogel een zeer mooie, en van ondersoort tot ondersoort in kleurdiepte verschillend, grijze dwarstekening. Bij de man is schedel, kin en bovenborst roodgekleurd, bij de pop zijn die lichaamsdelen gewoon grijs, er is dus sprake van een duidelijk dimorfisme. De borst heeft een olijfgroene kleur, althans bij de man. Bij haar is dit grijs gestreept. De stuit heeft een bloedrode kleur maar de staart is meer donkerrood met zwart. Eigen aan de melba astrilde is een lange, fijne en roodgekleurde snavel. De grootte, variërend van ondersoort tot ondersoort, is begrepen tussen twaalf en bijna veertien centimeter waarbij komt dat de meest grote vogels vaak ook de meest diepgekleurde zijn. Uit wat vooraf gaat blijkt dat er meerdere ondersoorten zijn. Volgens avibase zijn dit er zelfs negen!

Verzorging. Alle pytiliasoorten vinden hun herkomst in Afrika, steeds ten zuiden van de Sahara. Daar leven ze van zaden en kleine insecten die vooral op de grond worden verzameld. In ons hok bieden we een exotenmengeling aan van een gereputeerd merk en dit tot voldoening van al onze exotische vogels. Apart krijgt het koppel melba senegalgierst, trosgierst, en levende buffalowormen. Eivoer wordt ook gegeten en dit heeft het voordeel dat hieronder makkelijk én gekiemde zaden én pinkies kunnen gemengd worden. Belangrijk is verder dat de melba in een rustige omgeving wordt gehuisvest waarbij we bedoelen dat hij in overbevolkte volières, gezien zijn rustige en bescheiden houding, nooit echt uit de verf zal komen. Bovendien, met het oog op de kweek is een gemeenschapsvolière niet meteen de beste plaats. Als steeds is zuiver bad- en drinkwater een absolute noodzaak.

Nest. Met het oog op de kweek is het naar onze mening weinig zinvol om meerdere pytiliasoorten samen te plaatsen. Er komt gegarandeerd heibel van. Het best wordt een koppel apart ondergebracht in een kleinere kweekvlucht want gezien zijn bescheidenheid laat de melba zich zelfs door kleinere vogels behoorlijk in de hoek drummen. Een harmoniërend paar zal vrij snel tot kweken overgaan. Weet dat alle pytiliasoorten graag een koepelvormig nest bouwen met een kleine insluipgang. Lange stengels van kokosvezel zijn hiervoor zeer bruikbaar. Voor de binnenzijde wordt wel gekozen voor zachter materiaal, hierbij denken de vogels aan mossen, pluizen en veertjes. Bij de nestbouw helpt de man slechts in geringe mate maar wat hij wel doet is voor de pop baltsen met, altijd weer, een kokosvezel in de snavel. Hij maakt zich hierbij zo groot mogelijk, waarbij alle pluimen worden opgezet en de staart gespreid. En bij het baltsen komt een andere, vrij onverwachte eigenheid van deze vogel tot uiting, daar hij nu een niet onaardige zanger blijkt te zijn.

Eieren & jongen. Wanneer het nest af is zal de pop van vier tot zes eieren leggen, meestal zijn dit er vijf. Die eieren zijn wit van kleur en de pop zal aan het broeden gaan na de leg van het derde ei. De man komt ook op het nest maar of hij echt broedt laten we hier in het midden. Wat er ook van is, de broedtijd is twaalf hooguit dertien dagen en als de donkergekleurde jongen geboren worden breekt er voor de beide ouders een moeilijke tijd aan want de juvenielen kunnen de eerste dagen enkel dierlijke eiwitten verdragen. Het komt er echt op neer om een ruim aanbod aan kleine insecten aan te bieden waarbij wordt gedacht aan pinkies (ontdooid uiteraard) miereneieren en buffalowormen. Meelwormen kunnen ook maar dan alleen de wit gekleurde, dat zijn diegene die net hun chitinehuid (moeilijk verteerbaar) afgeworpen hebben. Pas wanneer de eerste veertjes doorbreken wordt er ook ander dan dierlijk voedsel geaasd. Als alles goed gaat zullen de jongen omstreeks de derde levensweek het nest verlaten. Twee weken later zijn ze in staat om voor zichzelf te zorgen. De jeugdrui verloopt zonder noemenswaardige problemen en al heel snel zal blijken wie tot man of pop zal uitgroeien.

 
Digiprove sealThis content has been Digiproved © 2023 Danny Roels

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *