Uilen worden in literatuur vaak voorgesteld als domme vogels. Dat zijn ze in het geheel niet. Uilen boezemen (soms) angst in omdat ze grote, opvallende ogen hebben, die bovendien recht in het gezicht staan. De oogkleur kan van soort tot soort variëren maar bij de laplanduil [Strix nebulosa], waar het verder over gaat, kleurt de iris zwart en dat contrasteert sterk met de gele oogring. Bij de laplanduil lijkt het of de vogel ook zwarte wenkbrauwen bezit.
Groot. De laplandland wordt gezien! Het is een vogel die tussen 62 centimeter (man) en 70 centimeter (pop) groot kan zijn. Het maakt hem tot een van de grootste uilensoorten ter wereld. De foto toont het gezicht van de laplanduil en bewijst dat de blik van deze vogel best als ‘starend’ kan omschreven worden. Uilen, alle soorten, hebben grote ogen die amper of niet bewegen als ze de mens aankijken. De foto leert verder dat de grijze kleur doorslaggevend is maar ook dat ieder veertje praktisch een wit randje heeft. Wit is ten ander ook de kleur voor de veertjes die rond het oog in een soort van halvemaan te zien zijn en contrasteren met de zwarte wenkbrauwen. Een vergelijkbare kleur en tekening vinden we ook terug onder de snavel. Het zwart doet hier aan een sik denken waaraan deze vogel ten ander zijn Duitse naam van ‘bartkauz’ te danken heeft. En de snavel, geel gekleurd en deels verstopt tussen de veren, kan als klein worden aanzien. Maar vergis u niet, hij is echt groter dan wat u ziet en bovendien bijzonder krachtig. ‘Oorpluimen’ die bij enkele andere uilensoorten worden gezien (bijvoorbeeld bij de ransuil [Asio otus] blijven hier afwezig. Ook de laplanduil kan de kop 270° draaien.
Lichaam. De bovendelen zijn donkergrijs tot grijsbruin gekleurd maar met een mix van een grijsbruine tot meer donkere strepen er doorheen. Vleugels en staart zijn lichtgrijs tot donkergrijs gestreept. De onderdelen zijn grijswit van kleur met een bruingrijze streeptekening. Wanneer de laplanduil vliegt zien we aan de onderkant van de vleugels een duidelijke streeptekening. Het loopbeen en een deel van de tenen zijn bepluimd.
Groot. Het verspreidingsgebied van de laplanduil kan als groot worden beschouwd. Deze majestueuze vogel komt onder meer voor in grote delen van Scandinavië, Noord Rusland en Siberië, maar bijvoorbeeld ook in Noord-Amerika. Hij voelt zich daar het best thuis in beboste gebieden met open plaatsen. Voor Europa is de taiga een graag geziene verblijfplaats.
Voedsel. Er wordt vooral gejaagd in open gebieden waar vooral muizen, alle soorten, worden geslagen. Niet echt bijzonder voor uilen maar toch vermeldenswaard is dat deze vogel over een buitengewoon zicht en gehoor bezit. Zo staat het vast dat de laplanduil vanop een afstand van tweehonderd (!) meter een muis kan zien en zelfs in de sneeuw een muis kan horen die zich tot op vijfendertig meter van zijn zitplaats bevindt. En nog, de laplanduil kan een prooi slagen die tot vijftig centimeter onder de sneeuw vertoeft. De prooi wordt in zijn geheel ingeslikt, de onverteerbare lichaamsdelen van de prooi worden via een braakbal uitgescheiden.
Geluid. Uilen zingen niet maar slaken wel geluiden die luid en doorgaans verdragend zijn. Aangenomen wordt dat dit voor de laplanduil een onderdeel is om zijn territorium af te bakenen.
Nest. Een specifieke nestbouwer kan de laplanduil moeilijk genoemd worden. Hij kiest voor een oud onbewoond nest van onder meer buizerd of andere roofvogel maar soms komt ook een verlaten kraaiennest hiervoor van pas. De laplanduil wordt broedrijp rond de twaalfde levensmaand. Naargelang de weersomstandigheden worden de eieren gelegd in de periode eind maart tot eind mei. Het wijfje legt van drie tot zes witgekleurde eieren die uitsluitend door haar worden uitgebroed. De man geeft niet thuis voor deze activiteit wat niet betekent dat hij tijdens het broedgebeuren niet van betekenis zou zijn. Onder meer verdedigt hij het territorium en brengt hij voedsel voor het wijfje naar de horst. De broedtijd is vrij lang, het duurt van achtentwintig tot dertig dagen voor de jongen de bevruchte eieren verlaten. En die jonge uiltjes worden geboren met een flink pak witte dons. Beide ouders staan in voor het grootbrengen van de jongen. Een hele karwei want jonge uilen lijken altijd honger te hebben. Gedurende de eerste levensdagen van de jongen wordt de prooi door de ouders eerst verscheurd voor het aan de jonge laplandjes wordt aangereikt. De juveniele vogels ontwikkelen zich wel heel snel. Vanaf het moment dat de veren volledig zijn, bij het beëindigen van de vierde levensweek, wordt het nest verlaten en houden ze zich in de nabijgelegen takken op. Vliegen is er op dat moment nog niet bij, hiervoor moeten ze wachten tot de vijfenvijftigste levensdag. Er is één nest per seizoen. De jonge vogels blijven tot in december in het broedgebied van hun ouders. Hierna zoeken ze elk hun eigen weg.