Samen met de pimpelmees [Cyanistes caeruleus] is de koolmees [Parus major] in België de meest verspreide en meteen de best gekende onder alle vogels die zich mees laten noemen. Met uitzondering van het hoge noorden komt deze kleurrijke en levendige vogel in volledig Europa, maar ook in delen van Azië en Afrika voor.
Boomvogel. Dit vogeltje, zowat 14 centimeter groot, leeft in meerdere biotopen. Het kan gaan van park en tuin, over boomgaard en bos, maar ook is het te zien in duinen en zelfs in de dicht bevolkte stad. Het is een uitgesproken boomvogeltje: geen boom, geen koolmees.
Man, pop? Een uitvoerige kleurenomschrijving geven lijkt me hier nutteloos. Enerzijds is dit vogeltje heel goed bekend en anderzijds spreken bijgaande foto’s voor zich. Misschien toch melden dat man en pop zowat gelijk gekleurd en getekend zijn. Wellicht is de zwarte streep op buik en borst bij de man wat breder dan bij de pop. En, klein weetje, de koolmees bezit als enige Europese mees witgekleurde buitenste staartpennen, iets wat vooral bij het vliegen in het oog springt.
Holenbroeder. De koolmees is een uitgesproken holenbroeder. Een vrijstaand nest in boom of struik is niet aan hem besteed. Hij kiest voor een holte in boom, spleet of muur, zelfs in een niet afgedekte holte bij afsluitingen, of nog in oude waterpompen worden nesten gebouwd. Op vandaag is het mode om in tuinen en parken nestkasten op te hangen (lang niet alleen voor de koolmees). Keer op keer zijn die ook bezet. Terloops, een ideale nestkast voor de koolmees heeft een hoogte van 25 centimeter, een grondoppervlak van 15 x 15 centimeter en een invlieggat van 3,2 centimeter. Een wat handige klusser maakt dergelijke nestkast binnen de tien minuten.
Waar, hoe ophangen?
- Hang, indien mogelijk, steeds de nestkast dusdanig op dat het invlieggat naar het oosten gericht is.
- Hou rekening met mogelijke ongure tijden, het houdt in dat de kast stevig en vast moet opgehangen worden.
- Wiegelende of scheef gewaaide kasten nodigen niet tot nestelen uit.
- Zorg ervoor dat het invlieggat steeds vrij is. Overhangende takken/bladeren kunnen heel storend zijn.
- Plaats de kast dusdanig dat er geen katten of andere roofdieren bij kunnen.
- Vermijd écht zonnige plaatsen. Het kan voor grote temperatuurschommelingen in de nestkast zorgen.
- Hang de nestkasten lang genoeg op voorhand op. Het najaar lijkt ons hiervoor goed geschikt.
- Hang de nestkast dusdanig dat het moeilijk valt ze te controleren. Het houdt nieuwsgierigen op afstand. Een specifieke hoogte is moeilijk te zeggen. We hebben koolmezen op een meter boven de grond weten wonen maar ook in een kast geplaatst op ruim twee meter hoogte.
- Hou er rekening mee dat lang niet iedere nestkast vanaf het eerste jaar bewoond wordt. Ook hier is geduld (soms) nodig.
Nest. De koolmees staat bekend als een beestje dat een heel keurig, verzorgd nestje bouwt. Het bestaat vooral uit mossen, dierlijke haren en pluimen. In het midden wordt een vrij diepe kuil gecreëerd waar het wijfje tot dertien eieren kan in leggen. Dit vrij hoge aantal eieren wordt pas bebroed wanneer ze allemaal gelegd zijn. Daarvoor worden ze toegedekt met een deel van het aangehaalde nestmateriaal. Ieder eitje wordt gelegd met een tussentijd van 24 uur. Een eitje heeft een crèmewitte ondergrond en is bezaaid met roodbruine stippen. Aangenomen wordt dat een broedend wijfje, zij alleen broedt, door de man op het nest wordt gevoed. Toch stelt Robert Burton in zijn boek ‘Vogelgedrag’ dat de man voor slechts 40% van het benodigde voedsel instaat en het wijfje de andere 60% moet vergaren.
Jongen. De broedtijd is dertien tot veertien dagen. De jonge meesjes worden in hoofdzaak met rupsen grootgebracht al stelt de reeds aangehaalde Burton dat, en dan vooral gedurende de eerste levensdagen, er ook heel wat spinnen worden gevoerd. De juveniele vogels verblijven achttien tot eenentwintig dagen in het nest. Ze verlaten allemaal, op dezelfde dag, en één voor één, de nestkast. Na het uitvliegen worden ze nog gedurende twee weken door hun ouders nagevoed. Hierna moeten de jonge koolmeesjes voor zichzelf kunnen instaan. Doorgaans is er slechts één nest per jaar, al heb ik ook al vastgesteld dat sommige paren er een tweede nest op na houden weliswaar met een beperkter aantal eieren en dus ook jongen.
Natuurlijke selectie. Een logische gedachte is dat een dergelijk groot aantal jongen binnen geen tijd de populatie laat exploderen. Dit is echter niet zo. De natuur regelt zichzelf. Volgen professor A. Stolk sterven van de jonge koolmeesjes er liefst 85%. Vooral sperwer [Accipiter nisus] en bosuil [Strix aluco] slaan heel wat jonge meesjes maar ook dieren als hermelijn [Mustela erminea], eekhoorn [Sciurus vulgaris] en zelfs sommige muizensoorten doden jonge vogeltjes. Ook strenge winters doet de populatie geen goed.
Voedsel. Buiten de broedtijd kan dit vogeltje in kleine groepen waargenomen worden, maar vaak ook alleen. De vlucht is licht golvend en tussen de takken van de bomen kan het zich op een bijzondere speelse wijze ophouden. Bengelend aan een takje, schijnbaar moeiteloos maar heel zelfbewust wordt er naar voedsel gezocht. Zo zijn kleine insecten en spinnen een hoofddoel maar worden er ook boomzaden genuttigd. Weet ook dat vetrijk zaad, als bijvoorbeeld dit van de zonnebloem door de koolmees sterk gewaardeerd wordt. Wie in het najaar en in de winter een mezenbol ophangt krijgt binnen geen tijd bezoek van niet alleen koolmees maar ook van pimpel- en staartmees (al is die laatste stikt genomen geen echte mees).
Geluid. Alle vogels maken zeer typisch en heel specifieke geluiden. Sommige soorten zijn échte zangers, denken we bijvoorbeeld maar aan de nachtegaal [Luscinia megarhynchos] die een onnavolgbare zang bezit. De koolmees is in dit opzicht niet rijkelijk bedeeld. Zingen doet of kan hij niet maar wel worden er een heel ritmische en soms luide geluiden geuit met heel wat variatie.