Een lief vogeltje dat, naar mijn aanvoelen, steeds meer een tuinvogeltje aan het worden is luistert naar de naam staartmees [Aegithalos caudatus]. En de naam bevestigt het vermoeden: het meest opzienbarend is hier inderdaad de lange staart die nota bene meer dan de helft van de totale lengte van de vogel beslaat. Zonder staart wordt er gesproken van een grootte van zes centimeter, met staart van veertien centimeter. U ziet: de staart is niet alleen bepalend voor de naam, ook voor het voorkomen.
Eigenschappen. De lange staart is niet zomaar een versiering. Hij bestaat onder meer als hulpmiddel om het evenwicht te behouden als er aan kleine twijgen wordt gebengeld bij het zoeken naar voedsel. Er zijn meerdere ondersoorten beschreven maar de vogel die bij ons leeft hoort tot de ondersoort Aegithalos caudatus europaeus en dat is, in verhouding tot sommige andere ondersoorten, een keurig, vrij diep gekleurde vogel met een licht rozige tint over de bevedering. Om een ellenlange beschrijving te voorkomen verwijs ik graag naar bijgaande foto’s hoewel ik toch nog de aandacht wil trekken op het donkere oog waarrond zich een kleine lichtgele tot lichtroze gekleurde huid gevormd heeft. Tussen man en pop is geen uiterlijk verschil. Weet ook dat er buiten de staartmees geen andere Europese vogel bestaat waarbij de staart langer is dan het lichaam.
Herkomst. De staartmees is een typische vogel voor Europa die in dat continent een enorm verspreidingsgebied kent. Ook in grote Aziatische delen komt dit vogeltje voor. Het is een typische boomvogel die houdt van verschillende boomtypes. Zo wordt hij onder meer gezien in loofwouden maar net zo goed komt hij voor in sparrenbossen. Op vandaag heeft ook hij de voordelen van een leven in parken, boomgaarden en tuinen ontdekt.
Voedsel. Wie bijgaande foto’s bekijkt stelt vast dat de staartmees een bijzonder klein snaveltje heeft. Het is een typische bek voor een insectenetende vogel. De gezochte voeding bestaat (grotendeels) uit kleine insecten en spinnetjes die vooral worden gezocht op boombladeren. Zelden of nooit komt de staartmees op de grond. In herfst en winter, bij vriesweer en bij gebrek aan insecten, valt hij ook te zien aan onze voedertafel waar hij de mezenbol wel weet te appreciëren. En ook, een staartmees komt nooit alleen. Altijd weer zijn er meerdere vogels te zien die samen optrekken. Zich verplaatsende vogels laten immer een contactroep horen die nog het best kan omschreven worden als een langgerekte ‘tserr’ waarbij vooral de laatste ‘r’ nog wat blijft nazinderen.
Nest. Al in het eerste levensjaar wordt de staartmees geslachtsrijp. Het nest wordt gemaakt met grassen, mossen, korstmossen, boombast, haren en afgewerkt met een bijzonder groot aantal veren waarbij er een voorkeur bestaat voor de meest lichtgekleurde. Het nest is volledig gesloten en heeft slechts een kleine zijdelingse ingang. Het wordt, bovendien, bij elkaar gehouden door een grote hoeveelheid spinrag. Dit nest is niet eenvoudig te vinden omdat het vaak mee opgaat in de omgeving. Beide geslachten bouwen eraan en gezien de constructie ervan duurt het soms drie tot vier weken voor het echt af is. De pop legt van acht tot twaalf eieren. Die zijn lichtgekleurd en bezitten een groot aantal lichtrode spikkels. Die eieren worden alleen door de pop bebroed. De broedtijd is dertien dagen. Helpt de man niet bij het broeden dan is zijn inbreng bij het grootbrengen van de jonge vogels niet te onderschatten. Gezien het groot aantal eieren, en dus ook jongen, is het een constant zoeken naar insecten om de juveniele vogels groot te krijgen. De nesttijd van de jongen schommelt rond achttien dagen. De jonge staartmees toont zich bij de nestverlating met rozerode oogringen. Na de nestverlating worden de jongen nog gedurende twee weken nagevoed. Er zijn twee broedsels per jaar.