Het kweken van grasparkieten van het Engelse type is naar verluidt niet zo eenvoudig als het lijkt. Weinig bevruchte eieren met een klein aantal nestjongen tot gevolg is slechts één van de meest gehoorde opmerkingen. In fel contrast hiermee staat de kleine, originele kleurgrasparkiet die als een van de meest makkelijke kweekvogels in avicultuur bekend staat. Voor de beginnende grasparkiet- en/of parkietenliefhebber en/of vogelliefhebber is dit zonder twijfel een ideale startvogel!
Australië. In menig boek en artikel dat handelt over vogels wordt de grasparkiet [Melopsittacus undulatus] afgedaan als een soort die met miljoenen voorkomt in de Australische Bush. Dit wordt nog geaccentueerd door prachtige natuurdocumentaires die vorig jaar op Canvas werden uitgezonden. De grasparkiet lijkt er schier onuitsterfelijk te zijn. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de Aboriginals, dit zijn de oorspronkelijke bewoners van het immens grote Australië, zelf meerdere benamingen voor deze vogel hadden verzonnen. Een ervan was en is nog steeds ‘Linden’ maar in 1805 beschreef een zekere George Shaw deze groengekleurde parkiet voor het eerst en noemde hem ‘budgerigar’. John Gould was er dusdanig van onder de indruk dat hij deze vogel beschreef ‘als het meest lieve, meest prachtige en meest vrolijke beestje’ die men zich kan voorstellen. Diezelfde Gould was ook de eerste die met succes deze groene vogel levend naar het Verenigd Koninkrijk bracht. Dit gebeurde in 1840. Nog meegeven dat de grasparkiet in Australië een zwervend bestaan leidt, soms met duizenden vogels tegelijk te bekijken valt aan waterbronnen, en verder in de natuurlijke habitat leeft van in hoofdzaak zaden.
Ontplooiing. Sedert die tijd veroverde de grasparkiet letterlijk de wereld. Aanvankelijk was het een vogel voor de gegoede burgerij. Een koppel grasparkieten kostte destijds 120 euro, dit bedrag moet u zien tegenover de tijd dat een werkman 2 tot 3 euro per week verdiende! Maar lang bleef dit niet duren. Enerzijds was er een blijvende en zelfs massale import van grasparkieten maar anderzijds bleek het te gaan om een enorm broedlustige vogel. Beide elementen kelderden de prijs en deze mooi groen gekleurde vogel kwam in ieders bereik. Mede door het ontstaan van kleurmutaties groeide de populariteit van de grasparkiet met de dag. Weet u dat dat de eerste mutatie, een geelgekleurd exemplaar met zwarte ogen, in 1872 in ons land het levenslicht zag? En nog was het niet gedaan, onder impuls van vooral kwekers uit het Verenigd Koninkrijk werd er steeds meer op postuur geselecteerd, waardoor het begrip ‘Engels type’ of ‘Engelse grasparkiet’ heel vlug bekendheid kreeg.
Huisvesting. De kleurgrasparkiet kan zowel gehuisvest worden in een gemeenschapsvolière als in een kweekkooi. Het houden van deze vogel per koppel in een kweekkooi heeft tot doel om de exacte afkomst van de jongen te kunnen bepalen maar ook om bepaalde kleurslagen zuiver te houden en/of om bepaalde mutatiecombinaties te creëren. Wie meerdere koppels in een gemeenschapsvolière onderbrengt houdt de vogel zoals hij ook in zijn Australische vaderland leeft, in groep. We houden hierbij rekening met het gegeven dat de grasparkiet een zeer sociale vogel is en dat meerdere nesten in elkaars onmiddellijke omgeving kunnen aangetroffen worden. Bij het begin van de broedtijd zullen we merken dat er strijd zal zijn om de betere broedplaatsen maar eens dit geregeld is keert de rust terug. Kweekrijpe exemplaren tateren er op los en met knikkende kopbewegingen wordt toenadering tot elkaar gezocht. Gevormde paren bevestigen hun samenzijn door elkaar te voederen. Broedrijpe grasparkieten zijn zeer eenvoudig te herkennen. De poppen zullen een steeds meer dieper doorgekleurde bruine washuid tonen (de washuid bevindt zich boven de snavel) en bij de mannen kleurt de washuid keurig blauw (laten we hierbij de ino’s even buiten beschouwing). Andere vogelsoorten bij grasparkieten plaatsen lijkt ons niet echt zinvol. Zeker prachtvinken horen er niet bij thuis. Grotere vogels kunnen eventueel in overweging genomen worden. Wijzen we er ook op dat er voldoende zitstokken moeten aanwezig zijn maar dat de grasparkiet ook graag vliegt. Ruimte is belangrijk! Verder gaat het om een vrij sterke vogel die in de winter weliswaar goed moet afgeschermd worden tegen koude, wind, sneeuw en andere winterse ongemakken maar nog het best matig verwarmd overwinterd wordt.
Voeding. De grasparkiet is bij uitstek een zaadeter. Dit is zo in de natuur en dus ook in avicultuur. In de natuurlijke biotoop worden er vooral graszaden gelust. Bij iedere vogel- en/of zaadhandelaar zijn er uitstekende zaadmengelingen voor deze en andere vogels te koop. Een mix voor grasparkieten bestaat vooral uit meerdere gierst- en milletsoorten. Het spreekt voor zich dat we grasparkieten verder kunnen plezieren met graszaden (rijp en onrijp) die we zelf kunnen plukken maar zeker ook met het gekende vogelmuur waarop die vogel gewoon verzot is. Op vandaag eten zowat alle zaadetende vogels ook eivoer, en dit geldt ook voor de grasparkiet waarbij we toch graag specificeren om dit buiten de kweektijd matig te doen. Een teveel leidt tot vetzucht en dan heel zeker bij die vogels die in kooien (beperkte vliegruimte) gehouden worden. Weet ook dat er heel graag aan een stukje appel wordt geknaagd en dat ook deze vogel, net als alle andere zaadeters, enorm houdt van trosgierst. Trosgierst is malser dan gierst en is daarom voor de jonge vogel het meest ideale zaad om op een speelse manier zelfstandig te worden. Een stukje sepia, of grit en maagkiezel mag nooit ontbreken, het voorziet de vogels van kalk en andere mineralen die onder meer voor de vertering van de zaden maar ook voor de opbouw van de eischaal hun nut bewijzen. Een sneetje brood gedrenkt in water of melk is voor de grasparkiet een festijn. Opvallend is dat de grasparkiet weinig drinkt in kooi en/of volière. Deels kan dit verklaard worden omdat er ook in groenvoer veel vocht zit. Dit neemt echter niet weg dat het drinkwater toch dagelijks moet vervangen worden. Vooral water dat onder de rechtstreekse invloed staat van zonlicht gaat heel vlug verkleuren, vies worden en stinken. Smakelijk en gezond is anders. Een knager kan de perruche, zoals hij ook wel genoemd wordt, niet genoemd worden maar ook hij weet onder meer een wilgentak te waarderen. Hij bijt de schors er zo af.
Eieren & jongen. In de natuur wordt geen nest gebouwd. Het koppel zoekt een geschikte holte uit in een eucalyptusboom waarbij het opvalt dat vooral de hoogste holten het meest in trek zijn. In avicultuur is dit niet anders. Let er maar eens op, in een gemeenschapsvolière wordt er precies voor die broedblokken die het hoogst opgehangen zijn het meest strijd geleverd. Een goede raad, hang de nestkasten zoveel mogelijk op gelijke hoogte en gebruik steeds meer nestkasten dan dat er koppels zijn. Groot moet dergelijk blok niet zijn, vaak kiest de liefhebber zelfs voor een natuurlijke, uitgeholde boomstam uit de handel. Een ‘ideaal’ broedblok is vijfentwintig centimeter hoog, twintig centimeter breed en twintig centimeter diep. De bodem wordt een weinig uitgehold opdat de eieren niet zouden wegrollen. Een doorsnede van vier centimeter voor het invlieggat volstaat voor de kleurgrasparkiet. Grasparkieten gebruiken geen nestmateriaal, hooguit wordt de binnenkant van het broedblok wat afgeknauwd. Een weinig houtvezels kunnen hier hun nut bewijzen, ze houden de eieren samen. Het legsel van de kleurgrasparkiet varieert van vier tot zeven witgekleurde, ronde eieren. Tussen het leggen van ieder ei zit een tijdsmarge van twee dagen. De pop begint te broeden na de leg van het tweede ei, dit is meteen de verklaring waarom er nestjongen te zien zijn van verschillende grootte. De broedtijd is negentien tot eenentwintig dagen.
Ontwikkeling. Gedurende de eerste levensdagen worden de jonge vogeltjes met kropmelk gevoed die alleen door de pop wordt aangemaakt. Wanneer de jongen groter worden voedt ook de man mee maar geen kropmelk wel zaden. Bijzonder is wel dat de jongen (haast) volledig kaal geboren worden maar dat er zich in de volgende dagen wel donsbevedering gaat ontwikkelen. En hoewel de juveniele vogels zienderogen groeien en in de veren komen duurt het toch vier weken en soms ook meer voor ze de nestkast gaan verlaten maar er ook nog graag naar terugkeren om er de nacht in door te brengen. Bij de gepigmenteerde vogels vallen de jongen simpel van de volwassen vogels te onderscheiden. Ze zijn niet alleen valer en ook kleiner maar op het voorhoofd tonen ze een dwarstekening die bij de jeugdrui voor de helft verdwijnt. Een tweede bijkomend verschil zien we aan de ogen. De iris bij de volwassen grasparkiet bezit een witte rand, bij de jonge vogels is die nog zo goed als afwezig. Een derde verschil zien we aan de snavel, die toont bruinzwart. Vanaf de zesde levensweek kan er gesteld worden dat de jongen sterk genoeg zijn om zelfstandig verder te leven. Het is dan beter om ze uit te vangen en in een aparte vlucht onder te brengen. Geven we nog mee dat het beter is te wachten om met de kweek te beginnen tot de vogels een jaar oud zijn. Meerdere nesten per jaar zijn mogelijk. Zelf vinden we twee tot hooguit drie ronden per seizoen meer dan genoeg.
Ontwikkeling
Dag 1 tot 7. De jonge grasparkiet die, als gesteld, kaal en blind ter wereld komt weegt van één tot twee gram. De eerste week na de geboorte worden de jongen door de pop warm gehouden en door haar met kropmelk gevoed. De groei van de jongen is tijdens de eerste dagen vrij spectaculair. Na zeven dagen weegt een dergelijk vogeltje al elf gram. Dit is ook het moment om de ring over het pootje te schuiven. De kleurgrasparkiet wordt geringd met een ring met een doorsnede van 3,80 mm.
Dag 8 tot 14. Rond de achtste levensdag gaan de oogjes open en vanaf nu kunnen we zien dat ook de man op een regelmatige basis de jongen in de kast gaat voeden. De kleurgrasparkiet is doorgaans een zeer goede kweekvogel en de kropjes van de jonge vogels zijn zichtbaar zeer goed gevuld. Aan het einde van de tweede week ontwikkelen zich de eerste veerschachten.
Dag 15 tot 21. De ontwikkeling van de veren begint zich spectaculair te ontplooien en na enkele dagen is het al duidelijk welke kleur de juveniele vogel tonen zal. Aan het eind van de derde week weegt de jonge grasparkiet met een gewicht van 45 gram het meest. Hierna zal er een licht gewichtsverlies optreden.
Dag 22 tot 28. De bevedering wordt vervolledigd en aan het eind van de vierde levensweek kunnen de jonge vogeltjes reeds aan het invlieggat gezien worden.
Dag 29 tot 32. Er wordt uitgevlogen. Eerst gebeurt dit wat onbeholpen maar heel snel hierna leert de jonge grasparkiet fier rechtop op de stok te zitten. Komt er een volgende kweek dan voedt vooral de man de jongen na.
Dag 35 tot 45. Van dag tot dag worden de vogeltjes meer en meer zelfstandig en beginnen ze ook alleen te eten. Wanneer de irisring doorbreekt is dit het moment om ze alleen te plaatsen.
En later. De jonge vogels groeien langzaam maar zeker uit tot volwassen vogels. Ook het geslacht wordt steeds duidelijker. Bij de jonge man wordt de neusdop of washuid steeds blauwer, bij de jonge pop wordt hij bleker om later naar bruin te verkleuren. De jeugdrui, die begint na de derde levensmaand, vormt geen probleem.
Literatuur: Diverse jaargangen van ‘De Vogelwereld’ en ‘Grasparkieten’ van Harrie Van Der Linden.
Opnieuw een mooi verslag!
Nu van een zogenaamd alledaags vogeltje, maar daarom niet minder mooi!
Ik kijk reeds uit naar volgende week.
Een mens zou er de zondag vroeger voor uit bed komen!
Grtn