Zowat driehonderdzeventig soorten winterkoninkjes zijn verspreid over de wereld. De meeste van hen komen voor in Amerika en Azië. Deze vogeltjes leven zowel in de tropen, als in het gematigd en in het koud gebied. Maar waar ze ook verblijven, overal hebben ze zich aangepast voor wat betreft hun (schut)kleur, de nestbouw, de eileg, de voeding en de trek.
Beschrijving. Maar laten we het hier verder hebben over het winterkoninkje [Troglodytes troglodytes] dat bij ons verblijft en bijna volledig Europa bewoont. Slechts in het uiterste Noorden van Finland, Rusland, Noorwegen en Zweden broedt het niet hoewel er af en toe een paartje voorkomt. Na het goudhaantje [Regulus regulus] is het de kleinste vogel van onze fauna. Hij weegt iets meer dan negen gram en is ongeveer tien cm groot. Zijn staart staat steeds in een hoek van bijna 90° recht omhoog. De kleur is overwegend bruin maar de staart toont roodachtig bruin. De kop is wat lichter gekleurd, de stuit wat donkerder. De vleugels zijn donkerbruin met blekere izabelkleurige dwarsstrepen, bijna wit aan de buitenste slagpennen. Op de schouders heeft hij vier kleine witte punten. Buikzijde en onderstaart zijn bleekbruin, bijna wit en gevlekt. De tamelijk scherpe bek is bruinzwart aan de bovenzijde, bleekbruin onderaan. Het vogeltje bezit verder grote, rondbruine ogen met tamelijk heldere wenkbrauwen. De poten zijn bijna zwart. Tussen man en pop is er geen seksueel dimorfisme.
Zang. De zang bevat uitzonderlijk hoge tonen en is soms vrij langdurig. Zijn roep luidt ‘tit-tit-ti’ en ‘tserr’, naarmate hij lokt of waarschuwt. Hij zingt het ganse jaar door, zelfs bij hevige koude.
Biotoop. Zijn woongebied vindt hij in vochtige en dichtbezette struiken of sparren waar hij zijn voedsel zoekt tussen afgevallen bladeren, op neerhangende takken van heggen en struiken.
Nest. Hij, man, bouwt zijn nesten, want hij heeft er meer dan één, op alle mogelijke plaatsen waar het vochtig en tamelijk donker is: heggen, houthopen, klimopgroepen, oude schuren, muurholten en rotsholten, soms zelfs op de grond waar veel humus voorhanden is. De man is hier de nestbouwer, hij doet dit vrij slordig met wat hij in zijn onmiddellijke omgeving vindt zoals hooi, mos en gedroogde bladeren. Het nest is tamelijk groot, rond en met de kleine opening aan de zijkant. De pop zorgt voor de binnenafwerking. Ze belegt de binnenzijde het met kleine veertjes, haren en ook weleens met wol of katoen. Vrij spoedig volgen er dan van vijf tot acht eieren. En dan houden sommige mannen het voor bekeken. Het bebroeden van de eieren en het grootbrengen van de jongen laten ze aan het wijfje over. Mannen vinden het belangrijker om een nieuw wijfje naar een van hun andere nesten te lokken om hierna ook met haar te kunnen paren.
Eieren & jongen. De kleur van de eitjes is vuilwit tot lichtbruin met kleine stippeltjes. De jongen blijven een vijftien dagen in net nest en wegen dan ongeveer even veel als de oude vogels. Van een snelle groei mag hier wel gesproken worden! De winterkoning voedt zichzelf en de jongen met een enorme hoeveelheid insecten. Ze zijn niet kieskeurig, alles wat in hun nabijheid komt en leeft is goed. Bij het verlaten van het nest kunnen we de talrijke kroost achter moeder ‘koning’ zien aantrippelen, bedelend om voedsel. En zie, mijnheer, die zich in geen weken liet zien, is weer daar … of is het een ander? Misschien wel, in alle geval vinden we zelden onbevruchte eieren in het nest.
Standvogel. De winterkoning is geen trekvogel, althans niet bij ons. Wel verlaat hij bij guur weer bossen en parken om zich dichter bij buitenverblijven en hoeven te gaan vestigen. Hij vertoeft graag in dichte coniferen en groenblijvende struiken waar er gemeenschappelijke slaapnesten worden gebouwd. Dit vogeltje is misschien iets schuwer dan de roodborst [Erithacus rubecula] maar ook hem kunnen we zien trippelen onder een boom of struik, altijd weer op zoek naar voedsel.
Bij zo´n uitleg zie je gewoon alles voor je alsof ze in eigen tuin zitten!!!!Goe bezig Danny.