De havik [Accipiter gentilis] geldt voor ons land als een middelgrote dagroofvogel die veel meer aanwezig is dan wat doorgaans wordt gedacht. Dat de vogel slechts zelden kan geobserveerd worden komt door zijn schuchterheid, door de biotoop waar hij leeft en door het feit dat het om een vrij stille vogel gaat.
Eigenheden. Als altijd bij dit soort vogels is de pop groter dan de man. In het specifieke geval van de havik meet de pop tussen 60 en 65 centimeter. De man is zowat 10 centimeter kleiner. Dit heeft tot gevolg dat ook de spanwijdte van de pop ruimer is. Voor haar wordt een spanwijdte van 120 centimeter genoteerd tegenover 100 voor de man. De kleur van de bovendelen is bij de man bruin, bij de pop grijs. Vanaf kin, over keel, borst en flanken toont deze roofvogel een vaalwitte kleur met zeer karakteristieke dwarsstrepen. Pas bij het vliegen wordt gezien hoe diezelfde dwarstekeningen ook op de ondervleugels gezien kunnen worden. Bij het vliegen blijkt ook dat de onderstaart sterk getekend is. Niet ingewijden verwarren hierdoor een havik soms met een sperwer [Accipiter nisus] maar deze laatste is ruim kleiner. Eigen aan de havik is ook de duidelijke wenkbrauwstreep. Letterlijk in het oog springend is het prachtig geel gekleurde oog met de zwarte iris. De havik heeft, wat men noemt, een priemende heel strenge blik die angst inboezemt. Voor een roofvogel is het normaal dat de snavel gebogen is en dat de bovensnavel langer is dan de ondersnavel. De havik heeft relatief korte vleugels en een lange staart. Ook over de staart lopen dwarsbanden.
Voedsel. Een niet genoemde eigenheid zijn de krachtige poten, hier geel gekleurd, met de vlijmscherpe klauwen waarmee vrij grote prooien als konijn, houtduif, ekster en zelfs zwarte kraai kunnen geslagen worden. De nagels van de havik zijn moordmachines, zonder enige vorm van medelijden priemt hij of zij ze in het lichaam van de prooi. Mede door zijn wendbaarheid wordt de havik tot de meest snelle jagers onder de roofvogels gerekend. Een havik suist door het bos en als hij met zijn scherpe ogen een prooi heeft gevonden, gaat hij erachteraan. Razendsnel en zigzaggend tussen stammen, takken en struiken. Een geslagen prooi wordt altijd geplukt, maar ook worden er veertjes genuttigd. Het slachtoffer wordt tussen stok en poot geklemd en met de snavel verscheurd en naar binnen gewerkt.
Nest. Pas gedurende het tweede en soms zelfs gedurende het derde levensjaar wordt de havik broedrijp. De balts begint vroeg op het jaar, al in maart zijn de eerste balts- en glijvluchten er. Bij de baltsvlucht is het zo dat de man jaagt en hij de pop de geslagen prooi aanbiedt. Pas als zij ervan eet zal ook hij zijn aandeel opeisen. Bij goed weer en een gunstige thermiek kunnen beide partners hoog in de lucht opgemerkt worden waarbij sierlijke glijvluchten worden uitgevoerd en fijne kreten worden geslaakt. Dit is meteen ook het teken aan andere paren dat dit territorium bezet is. Wat de bouw van het nest betreft is het zo dat het leeuwenaandeel hierbij op de schouders van de man rust. De man gebruikt hiervoor vingerdikke, krachtige stokken. Het nest van de sperwer vinden is niet meteen de meest simpele opdracht. Het wordt goed verstopt gebouwd, hoog in een boom, vaak dichtbij de stam. Het gebeurt dat de havik ieder jaar weer een ander nest bouwt maar ook is het zo dat oude nesten opgesmukt worden wat dan weer kan leiden tot wel heel grote nesten.
Broeden. Wat er ook van is, de pop legt van twee tot vijf blauw-groen-witte eieren met een vrij ovale vorm. Tussen de leg van ieder ei zit er een tijdspanne van twee dagen. Het bebroeden van de eieren gebeurt door de pop. Ze zal slechts het nest verlaten om voedsel aan te nemen die de man aanbrengt of, om zich te ontlasten of, om de vleugels even te strekken. Weet dat de man het voedsel voor de pop niet naar het nest brengt maar het aanbiedt op een plaats op enige afstand ervan. De broedtijd bedraagt 38 dagen.
Jongen. Om reden dat het bebroeden van de eieren begint nadat het tweede ei is gelegd worden de jongen ook niet gelijktijdig geboren. In ieder haviksnest met meer dan twee jongen bevinden zich juveniele vogels die groter of kleiner zijn dan de rest. De jongen worden geboren met een witte dons en tonen al onmiddellijk een vrij grote snavel en krachtige poten die op dat moment, proportioneel gezien, niet in het geheel van de jonge havik past. En nog bijzonder, de iris is niet geel zoals bij ma en pa maar gewoon blauw. En nog straffer, al van in het nest kan het geslacht bepaald worden want dan al is te zien dat de jonge pop gewoon groter is dan de jonge man. Vogelringers kunnen zelfs aan de poten bepalen wie man en pop is bij nestjongen. De jonge havik pop heeft niet alleen krachtigere poten maar ook langere vleugels en een groter gewicht. Bij het afsluiten van de tweede levensweek begint de bevedering zich te ontwikkelen. Tijdens de eerste levensweken is het de man die prooien naar het nest brengt, de pop hoedt de jongen en dit niet alleen tegen koude maar ook tegen natuurlijke predatoren. Pas als de jongen goed in de veren zitten gaat ook de pop op jacht naar prooien. Op de leeftijd van 40 tot 45 dagen wordt de horst verlaten, de juveniele haviken houden zich dan rond het nest op, vliegen kunnen ze nog niet. Ze houden contact met de ouders door middel van een zacht geroep dat enerzijds dient om hun positie te bevestigen maar dat ook als een bedelgeluid kan geïnterpreteerd worden. Bij het ouder worden huppen de jongen steeds verder van het nest weg en beginnen ook de eerste vliegoefeningen. Een handigheidje om de jongen tot vliegen aan te zetten is om een prooi aan te bieden waar geen van de jongen zich bevindt. Met een korte roep worden de jongen gelokt die zich haasten omdat ze goed weten dat de beste voedseldeeltjes voor het meest vlugge jong zijn. De jonge havik lijkt op het eerste zicht al sterk op de ouders maar kan er toch nog eenvoudig van onderscheiden worden. Zo is de bevedering op de rug bruiner, meer gevlekt, ontbreekt het typisch gezicht en is de borst fel gestreept. Ook de karakteristieke gele oogkleur is lang niet zo sterk als bij de oudervogels.