Grote of heilige beo

In zijn oorsprongslanden is de grote of heilige beo [Gracula religosa] een zeer populaire vogel die graag en veel wordt gehouden door inwoners van onder meer Myanmar, Cambodja, India en andere Aziatische landen waar de vogel een enorm verspreidingsgebied bezit. Er was een tijd dat deze beo massaal werd gevangen en geëxporteerd naar het Westen omdat hij als een praatgrage en intelligente soort wordt gecatalogeerd. Op vandaag kan de grote beo in sommige van zijn thuislanden, onder andere Maleisië, op een volledige bescherming rekenen en is het individueel houden aan strikte voorwaarden gebonden. De uitvoer is zo goed als volledig aan banden gelegd, hoewel er soms nog wel eens enkele exemplaren Europa weten te bereiken.

Bevedering en tekening. Van de Gracula religosa worden op vandaag zeven ondersoorten vermeld. De grootste verschillen worden voornamelijk teruggevonden bij de koptekeningen (lellen). Grootte: ± 28 tot 30 en bij enkele individuele vogels nog enkele centimeters erbij. Alle ondersoorten zijn vrij compacte vogels, met een vrij brede borst en lange vleugels die tot halfweg, de weliswaar vrij korte en licht afgeronde staart komen.

Kleur. De blinkend zwarte bevedering is eigen aan alle soorten beo’s. En net zoals dit bij andere spreeuwachtigen het geval is heeft ook hier de bevedering een sterk metallieke kleur bij een gunstige inval van het zonlicht. De snavel is oranjekleurig en neigt ook wel eens naar zacht rood, de punt is bijna altijd een nuance lichter gekleurd. De vrij zware poten hebben een gele tint maar de nagels, drie naar voor en één naar achter gericht, zijn dan weer gewoon zwart. Het oog is vrij donker. Jonge vogels zijn milder gekleurd.

Tekeningen. Opvallend bij alle beo’s zijn de geel gekleurde lellen die de kop- en/of de nek- en/of de oorstreek sieren. Naargelang de soort en/of de ondersoort kunnen die lellen minder of meer uitgebreid zijn en/of kleiner of groter. En nog, op de vleugels bezit de beo een mooie witte vleugelspiegel die vooral bij het vliegen sterk in het oog springt en dan een kwart cirkel vormt.

Dimorfisme. Tussen de beide geslachten is er geen duidelijk of uitgesproken dimorfisme. Beide seksen zijn dus gelijk gekleurd en getekend. Grote beo’s zijn monogame vogels en vormen paren voor het leven.

Herkomst. De nominaatvorm leeft voornamelijk op Sri Lanka, Sumatra, Java, Bali en Borneo en de meeste ondersoorten worden gesitueerd op de eilanden gelegen tussen Sumatra en Indonesië. Niet onaardig om weten is dat de vogel ook werd geïntroduceerd, met weinig succes overigens, in onder meer Puerto Rico en in sommige Amerikaanse landen. Buiten de broedtijd leven de vogels in kleine groepen van tien tot twaalf stuks. Tijdens de kweektijd zonderen de paartjes zich af. Grote beo’s houden zich op in de bergbossen van de vochtige regenwouden en kunnen er vooral waargenomen worden op hoogten gelegen tussen de driehonderd en de drieduizend meter. Niettemin komt de grote beo ook meer en meer voor rond dorpen en steden en hiervan zou, eens te meer, ontbossing de oorzaak zijn. De grote beo brengt een groot deel van zijn leven in de bomen door. En eigen hieraan is dat hij zich al huppelend van tak tot tak verplaatst zonder hierbij de vleugels te moeten gebruiken. En toch heeft de grote beo een vrij snelle en directe vlucht die nog het best kan vergeleken worden met die van de herdermaina [Acridotheres tristis].

Leeftijd. Weet ook dat de grote beo pas kweekrijp is op een leeftijd van twee jaar maar dat hij een respectabele leeftijd, en dan zeker in avicultuur zelfs tot twintig jaar, kan bereiken.

Imitator. De grote beo wordt voor het merendeel geprezen voor zijn spraaktalent. In de praktijk komt het er op neer dat sommige vogels inderdaad makkelijk enkele woorden kunnen imiteren maar dat het voornamelijk meesters zijn in het nabootsen van de zang van andere vogels en soms in het imiteren van het miauw van een kat, of het geblaf van een hond, of de stem van zijn verzorger enz.

Voedsel en voortplanting. In zijn natuurlijke biotoop wordt de grote beo pas echt actief bij valavond en wordt zijn prachtig en krachtig gefluit en zijn gorgelende geluiden dan het meest gehoord. Het betreft een voornamelijk vruchtenetende vogel met een bijzondere voorkeur voor vijgen. Andere vruchten die door hem opgenomen worden bestaan vooral uit de in zijn biotoop voorkomende natuurlijke bessen die in één keer naar binnen worden gewerkt. Soms worden ook boomzaden gelust maar ook wordt er aan de nectarhoudende bloemen gelurkt. Hoewel dus niet echt een insectenetende soort worden deze beestjes toch ook niet versmaad. Krekels, sprinkhanen enz. maar ook spinnen en kleine amfibieën worden door de grote beo vooral tijdens de broedtijd genuttigd.

Holenbroeder. In Azië loopt de kweektijd, naargelang de streek, over uiteenlopende tijdstippen. In India bvb. wordt die tijd gesitueerd tussen april en juli maar in Thailand loopt de voortplantingstijd van januari tot juli. Het nest wordt in de regel gebouwd op een hoogte gelegen tussen de drie en de twaalf meter en dit doorgaans in een boomholte met een klein invlieggat. Het waarom hiervan ligt zo voor de hand: het voorkomen van predators als slangen die maar al te graag een beo eitje of jong lusten. Het weinig kunstig nest wordt opgebouwd uit bij elkaar geraapte twijgjes, bladeren, mossen en pluimen. Er worden twee tot drie blauwgroene eieren met bruine stippen gelegd. Man en pop bebroeden de eieren maar het leeuwenaandeel hiervan komt toch op conto van de pop te staan. De broedtijd is doorgaans zeventien dagen. Beide oudervogels staan in voor de zorg van de jongen. Die worden grootgebracht met in het begin vooral insecten en kleine amfibieën. Hoe groter de juveniele vogels worden hoe meer fruit er wordt gegeven. Grote beo’s houden het nest zolang als mogelijk proper omdat de ontlasting van de jongen, gelet op het voedingsregime, vrij dun is. Op een leeftijd van vier weken wordt het nest verlaten. De jonge vogels zijn dan kleiner van stuk en doffer gekleurd dan de ouders. Van de gele lellen is dan nauwelijks of zelfs nog niet eens sprake. Er zijn twee tot soms drie nesten per seizoen.

Huisvogel. Omwille van zijn groot imitatietalent werd en wordt de grote beo als een echte huisvogel beschouwd. Het komt er vooral op aan om bij een invoerder een jonge met de hand opgekweekte grote beo op de kop te kunnen tikken. Een dergelijk exemplaar kan zich enorm hechten aan zijn verzorger en met geduld kunnen vlot enkele woordjes aangeleerd worden. Groot nadeel aan een dergelijk gehouden vogel is de enorme ontlasting die een grote beo op een dag kan produceren. Op zijn minst moet de kooi dagelijks gereinigd worden. En ook moeten eet- en drinkbak stevig bevestigd worden want anders worden die binnen de kortst mogelijk tijd omgekeerd.

Volièrevogel. De grote beo is een uitstekende vogel om per koppel in een ruime en liefst beplante volière te worden gehuisvest. Let wel, ondanks zijn grootte is hij niet bepaald winterhard te noemen. Een vorstvrije ruimte is dus aangewezen. In het voorgaande werd er al op gewezen dat de grote beo voornamelijk een vruchtenetende vogel is. Fruit moet dan ook de basis vormen van zijn voedsel en, wat dit betreft kunnen we hem moeilijk als een kieskeurige vogel beschouwen. Hij eet op dit gebied werkelijk alles en eigenlijk moet ook hetzelfde geschreven worden voor wat de insecten betreft. De grotere morioworm of de kleinere buffaloworm, alles is goed. Verder kan de grote beo verwent worden met kwark, mager rundvlees en zelfs met hondenbrokken. In de handel is er ook nog een speciale beovoeding te koop. Hou er verder rekening mee dat de grote beo per dag een grote hoeveelheid water opneemt en zich dagelijks moet kunnen baden.

Tentoonstellingsvogel. Veel grote beo’s zijn er op vandaag niet meer te bewonderen op de vogelshows. Vroeger was dit anders en waren er bijna altijd, en zeker op grotere tentoonstellingen, grote maar ook andere beosoorten aanwezig. Het was soms frappant en een attractie op zich, temeer daar door vergelijking bij meerdere vogels soms kleine maar ook grote individuele verschillen op te merken waren en dan vooral bij de vorm en de opbouw van de lellen. Uiteraard had dit onder meer te maken met het bestaan van meerdere ondersoorten. Op de zwarte bevedering van een dergelijke vogel moet altijd een duidelijke glans liggen. Een grote beo in topvorm zit letterlijk in zijn kooi te blinken. Het spreekt verder voor zich dat de vleugeltekeningen net en symmetrisch moeten zijn. Hetzelfde kan ook gesteld worden van de lellen die verder mooi diepgeel van kleur moeten zijn. Wijlen Gilbert Leuraert zei me ooit dat de gezondheid van een grote beo aan de kleur van zijn lellen af te lezen was. Diepgeel betekent kerngezond, hoe fletser die kleur hoe minder het met zijn gezondheid gesteld was. We gaan Gilbert hier niet tegenspreken.

En nog. Het zal de aandachtige lezer wel opgevallen zijn dat we het hier altijd hadden over de grote beo. In sommige literatuur wordt deze vogel nog de heilige beo genoemd, een benaming die duidelijk afgeleid is van zijn wetenschappelijke naam.

 

 

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *