Wij houden ervan om in de natuur rond te wandelen. Het observeren van vogels zit ons in de genen. Een van de meest mooie Europese soorten die Vlaanderen te bieden heeft is onzes inziens de groenvink [Chloris chloris]. Deze Europese vogel wordt nu als een cultuurvogel gezien en wordt gekweekt in vele kleurslagen en zelfs in het model zijn wijzigingen te zien. Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde ‘Schotse’ groenvink. Een eerste vermoeden gaat dat het een ondersoort betreft die uit Schotland komt. Niets is minder waar, het is gewoon een ‘geselecteerde’ vorm die uiterlijk veel zwaarder lijkt dan de ‘natuurlijke’ groenvink omdat er steeds schimmel maal schimmel werd gepaard.
Dimorfisme. Het dimorfisme bij de groenvink is zeer groot. De man heeft een veel intensievere groene kleur dan de pop die beter omschreven wordt als een bruingrijs gekleurde vogel. Apart zijn bij de man de mooie gele vleugel- en staartspiegels die bij de pop ook aanwezig zijn maar dan wel in een vrij zwakke versie. Op de rug toont de pop een duidelijke tot zwakke streeptekening. Hou er rekening mee dat er ook in de natuur intensieve- en schimmelversies bestaan en dat de variatiebreedte tussen verschillende vogels zeer groot kan zijn. Weet verder dat de groenvink ongeveer zestien centimeter groot is en een vrij gedrongen postuur heeft. De zware kegelvormige snavel duidt aan dat het grotendeels om een zaadeter gaat.
Voorkomen. Nog altijd wordt de groenvink aanzien als een veelvuldig voorkomende vogel in de natuur met een groot verspreidingsgebied. In Europa gaat het om een algemeen voorkomende soort die enkel ontbreekt in de meest noordelijke streken. Ook in Noord-Afrika en in sommige Aziatische gebieden kunnen er ondersoorten gezien worden. Bij ons komt hij voor in tuinen, parken, heidegebieden, dennenbossen enz. Aan onze winterse voedertafel is de groenvink reeds jaren kind aan huis. Het gaat niet om een trekvogel, veeleer wordt hij omschreven als een zwerver. In het najaar en tijdens de winter zijn altijd kleine groepjes van zwervende groenvinken te zien. De typische kegelvormige snavel duidt aan dat ook de groenvink een specifieke zaadeter is en dit kan zeer ruim geïnterpreteerd worden. Naast allerhande onkruidzaden blijkt het ook een fervente liefhebber te zijn van rijpe zaden van hondsroos en van rozenbottel en met een zonnepit is hij altijd en overal te verleiden. In het voorjaar doet hij zich ook te goed aan bloesems.
Balts. Al vroeg in het voorjaar wordt de groenvink broedrijp. Eind maart voert de man baltsvluchten uit waarbij de karakteristieke roep steeds wordt geuit. Hij maakt hierbij sierlijke glijvluchten waarbij de gele vleugel- en staartpennen aan de pop worden getoond. Op tak of grond laat de pronkerige groenvink ook de vleugels afhangen en wordt de staart gespreid. Zijn enige doel is hierbij een pop tot paren te verleiden.
Nest. De pop bouwt haar nest graag hoog. Toppen van den en spar met een hoogte tussen twee en zes meter zijn hiervoor uitermate geschikt. Het nest wordt in hoofdzaak door de pop gebouwd met grassen, twijgjes en droge worteldeeltjes. De binnenbekleding gebeurt met veren, haartjes en mossen. Het nest heeft een komvormige constructie maar is minder sterk gebouwd en veel ruimer dan dit van de vink [Fringilla coelebs]. Het ei van de groenvink heeft een vuilwitte tot lichtblauwe kleur en is spaarzaam bedekt met roestbruine tot rode vlekjes. Aan de stompe kant van het ei zijn die spatjes het meest duidelijk. Er worden van vijf tot zes eieren gelegd die, en dit is heel karakteristiek voor Europese vinkachtigen, uitsluitend door de pop worden uitgebroed. De man houdt zich tijdens de broedtijd dicht bij het nest op en valt hierbij op door zijn mooie zang die talrijk naar voor wordt gebracht. Verder voedt hij de pop op het nest maar een echt territorium wordt niet verdedigd. In de natuur gebeurt het vaak dat meerdere nesten binnen een relatief kleine omtrek kunnen teruggevonden worden. Na een broedtijd van twaalf tot veertien dagen kippen de eieren. De jonge groenvink toont zich in een vleeskleurige huid met een lichte dons. De juveniele vogeltjes worden door man en pop met zaden en onkruidzaden naar de volwassenheid gebracht. Ze voeden de jongen uit de krop en in normale omstandigheden groeien ze als kool. Nauwelijks twee weken na de geboorte zijn ze volledig bevederd en klaar om het nest te verlaten. Na de nestverlating houdt de jonge groenvink zich verborgen op in de toppen van den, spar of boom maar keert niet meer naar het nest terug. Er wordt contact gehouden met ouders en andere jongen door een zacht geluid. Eigen aan de jonge groenvink is niet alleen de vaalgrijze lichaamskleur maar zeker ook de streeptekeningen die borst en flanken sieren. De jonge man is doorgaans nu al wat intensiever gekleurd in vleugel- en staartspiegels. De pop zal een tweede nest bouwen terwijl de man de jongen nog twee weken zal navoeden. De groenvink heeft twee tot drie nesten per jaar wat betekent dat er tien tot vijftien jongen per seizoen en per koppel kunnen verwacht worden.
Jeugdrui. Het grote aantal jongen wijst er in zekere zin op dat er ook grote verliezen te verwachten zijn. Wie de groenvink kweekt in avicultuur kent ongetwijfeld het fenomeen dat een groot aantal jongen kan sterven door coccidiose. Wel, ook in de natuur zou dit verschijnsel bestaan en leggen een zeker aantal vogels er tijdens het eerste levensjaar het loodje bij.
Natuurlijke vijanden. Een tweede doodsoorzaak is ook dat de groenvinkman een vrij opvallend gekleurde vogel is die bovendien niet echt schuw kan genoemd worden. Een combinatie die ook roofvogels niet ontgaat en dan zeker de sperwer [Accipiter nisus] niet. Andere natuurlijke vijanden worden gezien in ekster [Pica pica] en Vlaamse gaai [Garrulus glandarius] die het zowel op de eieren als op de kleine jongen begrepen hebben.