Groefsnavelani

De groefsnavelani [Crotophaga sulcirostris] is 34 cm groot en weegt 75 tot 95 gram. Zijn ganse bevedering is zwart en zijn staart is opmerkelijk lang. Ook zijn vleugels zijn ongewoon lang. Hij heeft een enorme zwarte, zijdelings afgevlakte snavel met horizontale groeven over de ganse lengte van de bovensnavel. Poten, tenen en huid zijn zwart. Het gaat om een standvogel die zijn herkomst vindt in delen van zowel Noord-, Midden- als Zuid-Amerika.

Groepsvogel. Wie door de natuurlijke habitat van deze vogel reist merkt al heel vlug dat die nooit alleen wordt gezien. De groefsnavelani verblijft het liefst in een kleine groep met soortgenoten die zelden meer dan tien vogels omvat. Die verschillende groepen bezitten vaak een eigen territorium dat zo nodig, door allen heftig verdedigd wordt tegen mogelijke indringers. De oppervlakte van een geclaimd territorium bedraagt per vogel circa twee hectaren. Onderling wordt er contact gehouden met een geroep dat met wat goede wil als ‘ah-nie’ kan worden geïnterpreteerd en vandaar dus het afgeleide ‘ani’, een naam die overigens ook in het Engels, Frans en Duits wordt gebruikt.

Sociaal. Binnen de groep heerst er een goede sfeer tussen de vogels want ze zijn uitermate sociaal en leven samen met elkaar als een echte familie. Ze gaan samen eten zoeken, nemen samen een bad en ze pluizen daarna zelfs elkaars pluimen. ’s Avonds komt de ganse groep samen op steeds dezelfde tak, ze zetten hun pluimen uit en kruipen om beurten, met de kop naar voor of naar achter gekeerd, dicht tegen elkaar aan. De volgende morgen zoeken ze een zonnige plaats op om zich met gespreide vleugels te laten opwarmen.

Biotoop. Het territorium dat zij verkiezen is voor de helft open landbouwland waar ze voldoende eten kunnen vinden, de andere helft moet grotendeels begroeid zijn met dicht en hoog struikgewas met een nauw gesloten gewelf van takken, twijgen en bladeren en met bomengroepen met een beschermend bladerdak waarin ze komen slapen en nestelen.

Voedsel. De groefsnavelani is een insecteneter en voedt zich voornamelijk met geleedpotigen als spinachtigen en in het bijzonder met sprinkhanen, motten, termieten, alle soorten wormen, torren, slakken, salamanders, enz. Evenals de echte vliegenvangers [Muscicapidae] maken ze jacht op vliegende insecten. Zij volgen ook koereigers [Ardeola ibis], het vee in de weide om de insecten te vangen die de koeien met hun hoeven opschrikken en tevoorschijn doen komen. Ook colonnes trekmieren wordt door hem op de voet gevolgd om alle insecten en kleine diertjes die voor de mieren op de vlucht slaan te vangen. Maar ook een pad, kikker of kleine hagedis wordt bejaagd. Zelfs eieren en jonge nestvogeltjes zijn voor de groefsnavel niet veilig. In het droge seizoen, als de geleedpotigen schaars zijn, eet hij merendeels fruit en zaad.

Nest & eieren. Als de droogteperiode voorbij is en de regentijd begonnen, verandert de groefsnavel zijn eetgewoonte en schakelt terug over van fruit, zaden en ander vegetarisch voedsel naar insecten en hoger vernoemde kleine dieren. Inmiddels laat de voortplantingsdrang zich voelen en maken de mannen de poppen het hof. Op de grond dansen mannen rond wijfjes, vaak met voor haar een smakelijke prooi in de bek die de mannen soms zelf opslokken na de copulatie. En zeer ongewoon, alle mannen en poppen van de groep, zo de koppels als de celibatairen bouwen, onafhankelijk van elkaar, allen samen mee aan één nest. De mannen brengen bouwmateriaal aan dat zij geplukt hebben aan bomen of struiken in de buurt. De poppen bouwen met de aangebrachte twijgen en bladeren op een hoogte van twee tot zes meter het nest in de vork van een loofrijke boom of in een bamboestruik, ook ieder onafhankelijk van elkaar. Het primitieve nest heeft veel weg van een verwarde bussel van twijgen, bladeren en takjes, kriskras dooreen gelegd, met in het midden ervan een kom van ± 17 cm diep met een diameter van ± 33 cm en gestoffeerd met verse bladeren en bladvezel. Elke pop legt in het nest 4 tot 7, groenachtige blauwe eieren vandaar dat een nest soms 18 tot nog meerdere eieren kan bevatten.

Jongen. Alle volwassen poppen en mannen in de groep wisselen elkaar af bij het broeden. De broedtijd bedraagt dertien tot vijftien dagen. De gekipte jongen worden vanaf de eerste dag door alle volwassen vogels van de groep gevoederd met insecten en jonge kleine diertjes. In plaats van dons hebben de jongen bij het kippen praktisch volgroeide stoppels. Met behulp van hun bek, die ze als een trekhaak gebruiken, klauteren ze na zes dagen reeds uit het nest. Bij gevaar verstoppen ze zich in het gebladerde en worden door de ouderen in bescherming genomen. Na tien dagen verlaten ze het nest definitief en kunnen dan al goed vliegen. De jongen, zelfs al kunnen ze vliegen en zijn ze volledig zelfstandig, blijven toch in het ouderlijk territorium en helpen bij het verdedigen ervan en het voederen van de jongen van het volgend broedsel. Twee broedsels per jaar, zelfs drie is geen uitzondering, het blijkt zelfs normaal te zijn.

 
Digiprove sealThis content has been Digiproved © 2023 Danny Roels

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *