Gouldamadine

Naar de overlevering leert zou de allereerste gouldamadine [Erythrura gouldiae] in Europa ingevoerd zijn geweest in 1886. En het laat geen twijfel, een dergelijk mooi gekleurde, en subliem getekende vogel was toen, financieel, niet voor iedereen bereikbaar. Slechts de meest kapitaalkrachtige lui konden zich destijds deze vogel veroorloven. Voor veel liefhebbers van toen bleef de gould een verre droom.

1960. Gedurende een ruime tijd bleef dit zo. De gould werd, ten onrechte, lang als een zwakke vogel aanzien en kweekverslagen uit de eerste helft van de twintigste eeuw zijn echt op de vingers van één hand te tellen. Hoe tegengesteld het ook mag klinken maar het begon de gould in Europa pas echt voor de wind te gaan nadat de Australische autoriteiten, in 1960, een algemeen uitvoerverbod afkondigden voor alles wat leeft in Australië. In Europa werd begrepen dat, indien men onder meer de meest mooie Australische prachtvink hier wou behouden, er ook meer moest mee gekweekt worden. En er kan nu wel op neergekeken worden, maar indien destijds de Japanse meeuw niet als pleegouder was ingezet, dan zou deze maar ook andere prachtvinken al lang uit onze Europese kooien en volières verdwenen zijn geweest. De geschiedenis van de gould is sedert 1960, weliswaar zeer geleidelijk, en met vallen en opstaan, een succesverhaal. Meerdere mutaties werden in stamverband vastgelegd, er wordt nu meer dan ooit met hem in natuurbroed gekweekt, er werden in binnen- en buitenland speciaalclubs opgericht.

Sterk. En toch, er is en er wordt over deze vogel zelfs op vandaag, nog altijd veel onzin de wereld ingestuurd. Slechts één voorbeeld. De gouldamadine wordt nog vaak als eerste, en meest problematische vogel genoemd wanneer het gaat om zwakke vogels. Anno 2011 kon nog gelezen worden dat de gould niet kan overleven bij temperaturen onder de twintig graden Celsius en dat ‘op tijd en stond’ een ‘vitaminekuurtje’ aangewezen is. De waarheid is dat het om een sterke vogel gaat die niet zwakker is dan de, eveneens uit Australië komende, zebravink die als één van de meest sterke prachtvinken te boek staat. Zestig jaar selectie op onder meer gezondheid, grootte, vorm, type en lichamelijke conditie hebben geleid tot sterke en fitte stammen. Het is dus de logica zelf dat de gould in Europa op vandaag tot de cultuurvogels wordt gerekend.

Overleven. Er werd reeds meerdere keren op gewezen dat de gould in zijn natuurlijke biotoop het niet makkelijk heeft om te overleven. Onder meer dokter Sarah Pryke en Mike Fidler, twee Australische autoriteiten op dit gebied, schreven hierover boeiende bijdragen. Was het eertijds een vogel die over grote delen van vooral Noord-Australië leefde, dan komt deze prachtvogel op vandaag amper voor in ‘The Nothern Territory’ en dan nog heel specifiek in het Kimberleygebied. De oorzaken van de teloorgang werden door Pryke en Fidler beschreven. Kort betekent het dat vooral, al dan niet gecontroleerde bosbranden met het oog op het creëren van weiden ten voordele van het vee, en mijnontginningen aan de basis van de neergang liggen. Ook zou de luchtpijpmijt bij de gould, in de wildbaan, ieder jaar weer voor slachtoffers zorgen.

Biotoop. De gould trekt in kleine groepen op. De niet spitse, vrij dikke snavel wijst erop dat het een vooral zaadetende soort is. Bij voorkeur worden die zaden rechtstreeks uit de aar opgenomen hoewel de gould zich ook op de grond weet te voeden met de uit de aar gevallen zaden. Tijdens de kweektijd worden ook insecten opgenomen. In de natuurlijke biotoop, een licht golvend en weinig beplant landschap, heerst een tropisch klimaat. Seizoenen zoals wij ze hier in Europa kennen bestaan daar niet. Er wordt simpel gesproken over een droog- en over een nat seizoen. Dit heeft tot gevolg dat niet alleen de temperatuur maar ook de luchtvochtigheid in die regio, en dit in de twee seizoenen, hoog is. Een dagtemperatuur van 35° Celsius is er niet echt buitensporig te noemen, en een gemiddeld vochtigheidspercentage van 60% heel gewoon.

Groepsvogel. Hiervoor werd het even aangestipt, de gould trekt rond in groepsverband en kan dus als sociaal worden aanzien. Maar dit sociaal gedrag is minder sociaal dan dat van bijvoorbeeld de zebravink, een andere gekende Australische prachtvink. Een groep zebravinken zit vaak echt naast elkaar en individuele vogels zoeken ook echt contact. Bij de gould is dit niet het geval, altijd wordt er tussen twee vogels wat plaats gelaten. Aanvullend zouden we hier willen aan toevoegen dat ook in onze kooien en volières de vogel pas echt functioneert als er meerdere soortgenoten rond hem verzameld zijn. Een alleen gehouden gould blijft uiteraard even mooi dan een exemplaar dat in een grote bende wordt gehouden maar een vogel zonder soortgenoten verliest veel van zijn levendigheid. Let er maar eens op, en observeer bijvoorbeeld enkele goulds die in een gemeenschapsvolière worden gehouden. Dergelijke vogels zijn gewoon altijd drukdoende, heel levendig, zeg maar sociaal, en precies daarom heel interessant om te bekijken. Zelfs paren, in aparte kooien gehouden, weten elkaar te inspireren door het visuele contact en de niet onaardig klinkende roep die bij de gould toch wel keurig en vrij luid kan genoemd worden. Bovendien bezit de vogel van de mannelijke kunne over een weliswaar zachte maar niet onaardige zang.

Volière. Ronduit schitterend, maar ook vertederend is een fraai uitgebouwd vogelhuis met daarin een zeker aantal goulds. In een dergelijk verblijf, liefst gebouwd op een zonnige plaats, weet de gould de liefhebber echt naar de keel te grijpen, en dit niet alleen met zijn natuurlijke schoonheid maar ook door zijn zo-even aangehaald sociaal gedrag zoals het ook in het verre Australië gebeurt. Het lijkt wel of er nooit enige vorm van domesticatie is geweest. In geen tijd wordt er aan ‘socialisatie’ gedaan waarbij mannen voortdurend zullen zingen voor de zowel aanwezige poppen maar ook voor hun eigen seksegenoten. En luisteren kan de gould als geen ander! Enige vorm van agressie en/of territoriumbezit zal niet of nauwelijks gezien worden en dat is maar de logica zelf omdat, zowel we hiervoor reeds schreven, de gould een uitgesproken kolonievogel is met alle hieraan gebonden voordelen.

Broedkooi. Maar het spreekt voor zich dat de gouldamadine bij het grootste deel van de liefhebbers, buiten de rusttijd dan, in een kweekkooi en dus paarsgewijs wordt gehouden. Per koppel worden de reeds vroeger uitgeselecteerde vogels bij elkaar geplaatst in de hoop er nageslacht van te krijgen. Veel is er reeds bericht over de paarvorming bij de gould. Zekere kwekers houden met een absolute vastberadenheid vol dat het niet lukt wanneer de vogels een gedwongen partner voorgeschoteld krijgen. Ze gaan ervan uit dat de gould, meer dan gelijk welke andere vogel, alleen en slechts alleen een mogelijke partner aanvaardt wanneer er vooraf een vrije keuzemogelijkheid is geweest. Hierbij wordt verwezen naar de natuur waar de prachtige gould inderdaad, en vooral buiten de kweektijd in groepsverband leeft. Er is dus zonder meer een grote keuze uit mogelijke partners. Ten volle ontkennen dat een vrije keuze misschien tot betere broedresultaten leidt gaan we hier zeker niet doen. Maar schrijven dat een opgedrongen gezel sowieso tot kommer en kwel leidt is toch wel iets anders. De kweek in kooien, en voor een gould hoeft die toch wel aan de ruimere kant bemeten te worden, heeft het grote voordeel dat de afstamming voor de volle honderd procent juist is. En nog, er worden jaarlijks duizenden jonge goulds geboren via ‘geselecteerde’ koppels.

Holenbroeder. In contrast tot andere, en zelfs de meeste soortgelijke Australische prachtvinken is de gouldamadine een holenbroeder in de echte betekenis van het woord. Hij bouwt geen vrijstaand nest zoals de reeds geciteerde zebravink, toch ook een holenbroeder, wel durft te doen. In het bushland van zijn natuurlijke Australische biotoop gebruikt de vogel hiervoor het liefst gaten in vooral zijtakken van eucalyptusbomen waar met de aldaar beschikbare natuurlijke grassen een nest wordt gebouwd. In volière en kooi wordt, wat dit betreft, maar wat graag een halfopen nestkast van het kubusvormige type aangenomen. Met hooi, kokosvezel, sisal en de andere traditionele in de handel verkrijgbare nestmaterialen bouwt de gould in een dergelijke nestkast, ook hier immer een degelijk gefundeerd nest met, aan de voorzijde uiteraard, een klein invlieggat.

Eieren & jongen. We trappen een open deur in wanneer we stellen dat er pas sprake kan zijn van nestbouw, eieren en jongen wanneer beide oudervogels in kweekconditie zijn. En laten we nog maar eens terug naar de natuur gaan. Bij ‘biotoop’ schreven we al dat er in het Australische thuisland, toch niet waar de gould leeft, sprake kan zijn van seizoenen zoals wij ze hier kennen. De kweektijd start altijd bij het begin van het regenseizoen en die periode strekt zich uit van november tot april. Of anders gesteld, de broedtijd begint in november wanneer de eerste tekenen van het regenseizoen zich manifesteren. Er is dan niet alleen veel water te verwachten maar ook een hoge temperatuur. In zijn leefgebied is november de meest warme maand van het jaar. In die periode zijn gemiddelde dagwaarden van circa 40° Celsius normaal te noemen en zijn de nachten er zwoel, zacht en met hun temperatuur van om en bij 25° Celsius nog best als warm te omschrijven. Komt erbij dat ook de vochtigheidsgraad er dan rond 75% en meer bedraagt. Het spreekt voor zich dat deze temperaturen en vochtigheidsgraden niet in kooi en volière hoeven nagebootst te worden. De hier levende goulds zijn vogels die gedurende op zijn minst zestig generaties lang in Europa werden gekweekt, of met andere woorden volledig gedomesticeerd zijn, vandaar. Maar dit betekent niet dat alle natuurlijke reflexen zomaar overboord gegooid zijn geworden. Wie met de gould wil kweken moet er onder andere voor zorgen dat deze vogel ongebreideld badwater voorgezet krijgt en dat de lichtduur stelselmatig opgedreven wordt. Binnen de kortste keren, of net zoals in zijn natuurlijke biotoop, komt de vogel door de combinatie lichttijd en water in broedstemming en dat wordt vooral vastgesteld wanneer de man onversaagd voor de pop gaat baltsen. De man zingt dan niet alleen maar alle veertjes worden rechtop gezet waardoor inzonderheid die van borst en kop nu het meest in het oog springen. Ook de twee verlengde staartveren komen in de ceremonie voor, ze worden naar de pop gedraaid en gebogen. Zoals al vaker werd benadrukt volgt de paring bij de gould niet op de stok maar vindt die in het nest plaats. Naar wijlen John Van Eerd legt de pop in de wildbaan van drie tot acht eieren en kunnen er tot drie nesten per jaar zijn. Dit hoge aantal eieren en nesten heeft logisch te maken met de drang naar zelfbehoud. Laten we niet uit het oog verliezen dat de gould een toch wel heel markante vogel is en dus ook voor roofvogel en roofdier een opvallend doelwit. Even terzijde, dat is ook precies de reden waarom onze kool- en pimpelmees, weliswaar in slechts één nest, van acht tot twaalf en meer jongen kunnen hebben. Het overgrote merendeel zal immers de eerste ruitijd niet bereiken, laat staan overleven. Bij de gould broeden beide geslachten, weliswaar doet de pop hier toch weer iets meer haar duit in het zakje, maar toch. De broedtijd begint zowel in de natuur als in kooi of volière na het leggen van het voorlaatste ei en duurt precies veertien dagen. Bij de geboorte zijn de jonge vogels, we spreken hier wel over de wildkleur (groen) vleeskleurig maar wel het meest opvallend is de specifieke verhemeltetekening, de tekening op de tong en de grote blauwe snavelpapillen die we ook bij papegaaiamadinen aantreffen. Deze drie karakteristieken van de jongen zijn nodig opdat de ouders de jongen in de donkere nestholte zouden vinden. Bij de geboorte liggen de jongen kriskras door elkaar maar bij het ouder worden richten ze zich allemaal naar de nestopening. We schreven het reeds vroeger, hoewel de gould een zaadeter is worden de jonge vogels in de wildbaan ook met insecten grootgebracht. Vooral vliegende termieten en mieren staan hierbij hoog aangeschreven. In kooi en volière wordt als opfokvoer het meest gebruik gemaakt van eivoer waaronder al dan niet pinkies, buffalowormen en gekiemde zaden worden aan toegevoegd of, apart worden gegeven.

Struggle for live. De jonge goulds blijven drie weken in het nest en na het uitvliegen wordt er niet meer naar het nest teruggekeerd. Op een leeftijd van vijf weken kunnen de vogels in het Australisch bushland en dus ook in onze kooien en volières als zelfstandig worden beschouwd. Na het uitvliegen begint in Australië ’the struggle for live’, het gevaar loert er letterlijk om iedere hoek. Vandaar ook dat de jonge vogels vlug verzamelen in benden, misschien uit sociale overwegingen maar zeker ook voor persoonlijk lijfbehoud! De jonge vogels uit onze kooien en volières hebben het op dit punt beslist beter.

Literatuur:

Diverse jaargangen ‘Die Gefiederte Welt.

Franz Robiller ‘Prachtvinken’.

Diverse mondelinge mededelingen van prachtvinkenkwekers.

 

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *