De gordelgrasvink [Poephila cincta] lijkt in avicultuur wat minder populair te zijn dan de spitsstaart maar kan toch nog altijd op een ruime belangstelling rekenen. Hier is het vooral de witstuit die furore maakt, de zwartstuit is waarschijnlijk in Europa niet terug te vinden, zelf kunnen we ons niet herinneren dat we die vogel ooit in avicultuur gezien hebben. Het grote visuele verschil tussen die twee soorten betreft dus de stuitkleur. Voor de rest lijken de vogels sprekend op elkaar hoewel onder meer Immelmann en Wolters schrijven dat de zwartstuit ook een wat mildere bruine tint heeft.
Achteruitgang. De gordelgrasvink leefde ooit heel verspreid en in ruime aantallen in vooral de grassavannen van het noordoosten van Australië. Op vandaag worden kleinere aantallen gezien maar de soort zou thans, na jaren van achteruitgang, aan een kleine opleving toe zijn. De redenen waarom sommige Australische vogelsoorten in de wildbaan achteruitgaan moet haast altijd weer gezocht worden bij dezelfde besognes. Er is de intensivering van de landbouw waarbij savannen, de biotoop bij uitstek van nogal wat soorten, omgebogen worden tot weiden ten voordele van het vee. En verder zijn er de al dan niet gecontroleerde bosbranden die jaarlijks nogal wat terrein naar de bliksem helpen. Kortom, het zijn vooral al dan niet gewilde wijzigingen in de biotoop die vooral de zaadetende soorten treffen.
Betekenis. We stelden bij de spitsstaart reeds dat de wetenschappelijke verklaring voor de naam Poephila strikt genomen ‘van grassen houden’ betekent. De toevoeging ‘cincta’ bij de gordelgrasvink komt van het Latijnse ‘cinctus’ wat zoveel betekent als ‘van banden voorzien’ wat slaat op de gordeltekeningen bij deze prachtvink.
Cape-York. De gordelgrasvink leeft in Australië, als gesteld voornamelijk in grassavannen van het noordoosten van Australië en meer bepaald vanaf het schiereiland Cape-York tot in het noordoosten van New-South-Wales. Cape-York, waar voornamelijk de zwartstuit leeft, heeft een oppervlakte van ongeveer 137000 km² en is een zeer dun bevolkt gebied. Het zou amper 18000 inwoners tellen. In het zuiden is het schiereiland ongeveer 430 kilometer breed en strekt zich 660 kilometer naar het noorden uit. In het westen grenst het aan de Golf van Carpentaria en het oosten aan de Koraalzee. (Bron: Wikipedia). Het klimaat is er tropisch en vanaf november tot april heerst daar het moessonregenseizoen. Voor de mens wil dit zeggen dat het gebied voor hem schier onbewoonbaar wordt. Het droge seizoen loopt van mei tot oktober. De heersende temperatuur is er hoog, in de beste zomerse dagen lopen die zelfs op tot 40° Celsius. In dit gebied leeft de zwartstuit gordelgrasvink. De witstuit komt meer noordelijk voor maar er is een bescheiden overlappingsgebied waar de twee soorten samen leven. De vogel voedt zich in de wildbaan voornamelijk met graszaden die hij overvloedig in zijn biotoop terug vindt tijdens het regenseizoen. De gordel eet de zaden er voornamelijk van op de grond. Als er jongen zijn worden die naast de zaden ook met termieten gevoed.
Eigenheden. De foto geeft een net beeld van én de witstuit. Zwart- en witstuit zijn ± twaalf centimeter groot, hebben een volledige zwarte snavel, een zwarte bavet, zwarte gordels, een zwarte teugel en een zwart gekleurde staart. Dit zwart contrasteert heel sterk met de bruine kleur van rug- en vleugeldek, en van borst en buik. De kopkleur heeft een grijzige tint met een vleugje blauw. De twee middelste staartveren zijn enkele millimeters verlengd. Man en pop lijken sterk op elkaar maar er zijn toch enkele kleine verschillen op te merken. Bij de pop is de grootte van de bavet, dit is de tekening op de kin en keel, doorgaans wat ovaler en kleiner dan die van de man. De man bezit over een vollere, een bredere en een meer keurige afgetekende gordeltekening (zwarte tekening ter hoogte van de billen, er wordt ook over de broekbevedering gesproken). De man heeft verder een weinig zeggende, wat trompetterende zang. Net als bij de spitsstaart begroeten de vogels elkaar wanneer ze samen op een zitstok plaatsnemen. Ook is er een kleine knikkende beweging met de kop, soms wordt hierbij ook de bavet naar voor gericht. Die begroeting wordt door de andere vogel met dezelfde welkom beantwoord.
Broedtijd. Eigenlijk zouden we hier de paragraaf van bij de spitsstaart volledig kunnen overnemen. Beide soorten hebben ook hier dusdanige overeenkomsten dat het eigenlijk niet anders kan. Kort: net als bij spitsstaart kent de natuurlijke biotoop van de gordelgrasvink slechts twee seizoenen, een nat en een droog. Veel water betekent ook voedsel en voor de daar levende prachtvinken en andere vogels is dit het sein om zich voort te planten. Het natuurlijke nest van de gordelgrasvink wordt het vaakst teruggevonden in nestholten maar ook wordt er ook wel een vrijstaand nest gebouwd. Man en pop bouwen gezamenlijk aan de broedplaats dat voor het merendeel uit grassen wordt opgetrokken. Meerdere waarnemingen tonen aan dat de gordelgrasvink het nest hoger bouwt dan wat de spitsstaart doet. De binnenzijde van het flesvormig nest wordt afgewerkt met veertjes en andere zachte materialen. Vier tot zes witte eieren per nest zijn de regel. De broedtijd begint na de leg van het derde of van het vierde ei. Beide seksen nemen aan het kweekproces deel. De broedtijd wordt in een tijdspanne van dertien dagen afgewerkt.
Jong. De jonge gordelgrasvink wordt met een vleeskleurige huid geboren en bezit een duidelijke dons. Bij het ouder worden kleurt de huid steeds donkerder. En ook toont hier die jonge prachtvink de typische verhemelte- en tongtekening eigen aan de soort. Kort, die tekeningen zijn bijna identiek aan die van de jonge spitsstaart. Een verschil is hier amper te zien. Op het verhemelte is een klein lijntje zichtbaar waaronder twee kleine zwarte punten staan die met elkaar door een dun lijntje verbonden worden. Ook op de onderkant zijn er twee donkere punten en ook op de tong van de jonge gordel zien we twee donkere plekken. De snavelranden tonen zich hier in een lichte kleur met een vleugje blauw. Met zaden en termieten wordt de juveniele vogel door de beide ouders grootgebracht. Het vertoeft drie weken in het nest en toont zich bij de nestverlating in een vaal grijsbruine kleur, de staart is weliswaar zwart maar zeer kort. De bavet is in een minivorm aanwezig en de gordels zijn door de band nauwelijks, vaak slechts via een lijntje, zichtbaar. De snavel, die bij de geboorte een lichte tint heeft, is bij de nestverlating volledig zwart gekleurd. Ook de poten zijn nu donker. De jonge gordel wordt geacht zelfstandig te kunnen leven wanneer hij de leeftijd van zes weken, dit is dus drie weken na het uitvliegen, heeft bereikt. In Australië broedt de gordelgrasvink twee keer per seizoen.
Cultuurvogel. De eerste gordelgrasvinken werden rond 1861, dus bijna twintig jaar vroeger dan de spitsstaart, die in 1880 voor het eerst werd uitgevoerd, naar Europa gebracht. Het ging hier, maar ook in volgende zendingen, allemaal om witstuiten. De eerste zwartstuit zou pas voor het eerst naar Europa zijn gebracht in 1956. Dit zou volgens Enehjelm zelfs de enige invoer ooit zijn geweest. Betreffende vogels zouden zijn ondergebracht in de ‘Keston Bird Farm’ in Engeland. Om hoeveel vogels het ging, en of er mee werd gekweekt, hebben we niet kunnen achterhalen.
Verzorging. Net als de spitsstaart betreft het een schitterende kooi- en volièrevogel die evenwel toch wat agressiever uit de hoek kan komen dan zijn geslachtsgenoot. Zoals dat gaat bij de spitsstaart wordt ook de gordelgrasvink over het algemeen in kweekkooien gehouden. Maar opletten, ook deze grasvink heeft de aanleg om snel te vet te worden. Buiten de kweektijd moet er zeker gerantsoeneerd gevoederd worden. De voeding op zich is niet moeilijk. De basis vormt een tropenmengeling aangevuld met halfrijpe en rijpe graszaden. Trosgierst en enkele dagdagelijkse verse pinkies en/of buffalowormen vervolledigen het menu. Zijn er jongen dan kan er nog ook eivoer gegeven worden. Fris drink- en badwater is ook hier een dagelijkse plicht. En wie de afkomst van de vogel kent weet dat hij niet geschikt is om in een koude, kille plaats gehouden te worden. Een kurkdroge, en bij voorkeur zonnige huisvesting met een milde temperatuur van plusminus vijftien graden Celsius is aangewezen.