De geschilderde astrilde [Emblema picta] is een vrij kleine vogel (11 centimeter) met een fijne, slankere lichaamsbouw. In liefhebberskringen heeft hij de naam van een toch niet zo makkelijk te kweken vogel te zijn, hoewel sommigen hier anders over denken.
Biotoop. Om deze vogel te begrijpen moeten we eerst voor ogen houden waar hij vandaan komt. Wat wellicht veel liefhebbers niet weten is dat het vooral een vogel is van de woestijn en dat hij daar zijn onderkomen vindt in de meest ruwe en meest onaantrekkelijke gebieden van Australië. Hij komt ervoor vanaf het westen van Queensland en dit tot aan de kust van West-Australië. Zijn leefgebied wordt in hoge mate bepaald door de spinifexlandschappen wat gelijkstaat met een biotoop die bestaat uit open landschap met een verspreide vegetatie maar waar toch permanente watervoorzieningen zijn. In die regio kunnen enorme temperatuurschommelingen optreden gaande van vier graden Celsius in de nacht tot liefst vierenveertig graden Celsius in het heetst van de dag. De vogel kan dus tegen een stootje en kan extreme temperatuurverschillen aan maar is niet opgewassen tegen kilte en vocht.
Beschrijving. Kop, keel en nek: voorhoofd, teugel en oogstreek, kin en keel zijn dieprood gekleurd, de pop heeft slechts een weinig rood rond het oog. Rug- en vleugeltekening: mantel, rug en vleugeldekveren zijn egaal bruin. De vleugeldekveren tonen een lichte hamertekening. Vleugelpennen: egaal bruin, iets donkerder dan de rug. Borst en flanken: zwart, voorzien van een witte stiptekening, bij de pop meer zwartbruin. Buik, aars en onderstaartdekveren: zwart bij de man, zwartbruin bij de pop. Buiktekening: rood, bij de pop zwakker aanwezig. Stuit en bovenstaartdekveren: dieprood. Staart: zwartbruin, met een rode buitenvlag. Ogen: donkerbruin, met een licht gekleurde ring. Bovensnavel: zwart met een rode lengtestreep er doorheen. Ondersnavel: rood, aan de basis kleurloos. Poten: hoornkleurig. Nagels: hoornkleurig.
Dimorfisme. De vogel is seksueel dimorf wat betekent dat de geslachten visueel kunnen onderkend worden. Man en pop van de Emblema picta staan hierbij schitterend afgebeeld. Het is een van de meest opmerkelijke Australische prachtvinken waarbij de vrij lange en opmerkelijk gekleurde snavel onmiddellijk in het oog springt. De bovensnavel toont zwart maar tot aan de punt is hij, via de lengtestreep, rood. De ondersnavel is rood getint. De basis is kleurloos. Ook de witte borst- en flanktekeningen, afgezet op een zwarte ondergrond zijn blikvangers. De Emblema is nauwelijks 11 cm groot. Het Griekse woord ‘emblema’ betekent zoveel als ‘met witte punten bedekt’ en ‘Picta’ stamt van het Latijnse woord ‘pictus’ wat ‘geschilderd’ betekent. Naast ‘Emblema picta’ wordt de vogel dus ook nog ‘geschilderde astrilde’ genoemd. De pop hoeft in schoonheid niet onder te doen voor de man hoewel ze minder kleurrijk is. Onder meer het rood in het aangezicht en op de borst is bij haar aanzienlijk minder aanwezig.
Grondvogel. De geschilderde astrilde spendeert een enorme tijd op de grond, zowel in zijn natuurlijke biotoop als in kooi of volière. Het spreekt voor zich dat een koude, kille volièrevloer hier niet ideaal is. Een basis van rivierzand is en blijft voor deze vogel aan te raden. Bekijk ook zijn pootjes, lang en tenger met voor een astrilde vrij lange nagels. Wanneer de vogel in een volière wordt gehouden kunnen kleine rotsstenen en/of vulkanische stenen op de grond worden gelegd. Het is en blijft verbazingwekkend hoeveel tijd er door deze Australische prachtvink op die rotsstenen wordt doorgebracht en hoeveel mineralen er uit de vulkanische stenen worden losgepeuterd. Maar, en dat spreekt voor zich, hoewel er veel op de grond wordt gelopen zijn ook zitstokken nodig. Altijd prefereren we natuurlijke ronde stokken met diverse doorsneden. Plastiek zitstokken die soms in kweekkooien worden aangebracht zijn voor deze vogel (maar ook voor veel andere) met zijn tere pootjes gewoon ongeschikt.
Gedrag. Voor sommige liefhebbers lijkt de geschilderde astrilde een wat timide vogel. Hij is over het algemeen heel rustig en vliegt nooit in paniek weg. Van hem gaat ook nooit enige agressie uit wat hem geschikt maakt voor een verblijf in de gemeenschapsvolière. Wel verdedigt de vogel een klein territorium rond het nest wat soms wat irritatie, maar meer niet, kan opwekken. Zijn roep is mooi, maar eerder een wat klagend gebeuren. Voor de paring zingt de man wel, en hij zal nooit de pop treden voor zijn lied volledig is beëindigd.
Verzorging. In de wildbaan gaat er een bijzondere voorkeur uit naar graszaden maar er wordt ook aan het bladgroen geknabbeld in periodes dat er onvoldoende zaden beschikbaar zijn. In kooi en volière valt de vogel uitstekend te houden op een basis van exotenzaad met een toevoeging van trosgierst en, wanneer beschikbaar, meerdere soorten graszaad. De meest voor de hand liggende insecten in de natuurlijke biotoop zijn termieten die er gretig worden opgenomen. In onze volières worden pinkies en buffalowormen en zo nu en dan ook een kleine meelworm genuttigd. Een toevoeging van dierlijke eiwitten is ideaal om het koppel in kweekconditie te brengen. Minder dan andere Australische prachtvinken eet deze soort eivoer. Bijzonder is ook dat geen enkele andere Australisch prachtvink het meer begrepen heeft op houtskool dan de geschilderde astrilde. Zelfs in het nest worden vaak stukjes houtskool aangetroffen. Zoals voor elke andere vogel geldt ook hier een dagelijkse portie fris drink- en badwater. De geschilderde astrilde houdt ervan om zich dagelijks te kunnen baden. Voor de opfok van de jongen is een eiwitrijke voeding nodig waaronder we vooral verstaan het geven van miereneieren en pinkies.
Nest. Persoonlijk vinden we dat de geschilderde astrilde een vrij kieskeurige vogel is voor wat betreft het nestmateriaal. Meer dan gelijk welke andere Australische prachtvink houdt de vogel vast aan zijn natuurlijke basismaterialen die in zijn thuisland voornamelijk bestaan uit kleine twijgjes die weliswaar nooit dikker zijn dan een luciferstokje en in lengte variëren van acht tot twaalf centimeter. Die takjes worden door de beide nestelende vogels praktisch uitsluitend gebruikt voor de fundering. Voor de binnenafwerking worden in zijn natuurlijke biotoop zachte grassen gebruikt. In kooi en volière kunnen deze materialen uiteraard ook aangeboden worden hoewel ook kokosvezel wordt aanvaard. Opvallend bij de nestbouw is ook dat de man zijn stempel drukt op het gebeuren. Hij blijft gewoon met nestmateriaal slepen en is verantwoordelijk voor de basisconstructie. In zijn natuurlijke biotoop wordt het nest vrij laag bij de grond gebouwd, tussen zestig en honderd centimeter. Naar verluidt werden er ook nesten aangetroffen op of tegen de grond maar dit wordt als uitzonderlijk ervaren. Opvallend is dat het ronde nest altijd weer een vrij groot invlieggat heeft. Wie de vogels houdt in een beplante volière doet er dus goed aan voor laag struikgewas te zorgen of kan nestkastjes laag ophangen. In de kweekkooi maakt de vogel gebruik van liefst halfopen nestkastjes. Het legsel bestaat doorgaans uit vier tot vijf volledig witte eieren die in circa zestien tot zeventien dagen worden uitgebroed. Beide geslachten nemen aan het broedgebeuren deel. Bij de geboorte zijn de jonge vogeltjes écht heel klein. Ze zijn vleeskleurig, donsloos, maar zoals alle prachtvinken tonen ook zij hun typische verhemeltetekening. Op de leeftijd van negen dagen openen de ogen zich. Op de leeftijd van veertien dagen zijn op de vleugels heel duidelijk drie rijen van de doorbrekende bevedering te zien. Naast de slagpennen en de dekveren zien we immers ook de eerste rode veertjes doorbreken op de stuit. Het grootste gedeelte van rug- en buikbevedering evenals keel- en borstbevedering zijn bij twee weken oude nestjongen nog volledig onbevederd. Hier komen de eerste veertjes ten vroegste door op de leeftijd van zestien dagen. De schedel- en de wangbevedering komen er pas kort voor het uitvliegen aan, d.w.z. op de leeftijd van één- of tweeëntwintig dagen. De jongen verlaten het nest tussen de twee- en de vierentwintigste dag. Bij de geschilderde astrilde kunnen de geslachten meteen na het uitvliegen herkend worden. Een jonge pop heeft aan de keel en op de borst duidelijk meer punten als een jonge man van dezelfde leeftijd. Ook is het zo dat bij een jonge man de punten normaal gesproken kleiner en ronder zijn, bij de jonge pop zijn die gewoon groter en lopen ook wat in elkaar. Verder is de jonge man duidelijk zwarter dan de meer donkerbruin gekleurde jonge pop. Ook hebben we bij ons vastgesteld dat enkele jonge mannen bij het uitvliegen reeds wat rood toonden op de buikbevedering.
Literatuur:
Diverse jaargangen ‘Die Gefiederte Welt.
Franz Robiller ‘Prachtvinken’.
Diverse mondelinge mededelingen van prachtvinkenkwekers.