De Europese ekster [Pica pica] heeft een reputatie die er niet om liegt. Het bevooroordeelde negatieve over hem wordt graag en veel in de verf gezet. Dat die vogel ook een enorm aantal schadelijke insecten en kleine zoogdieren bejaagt wordt doorgaans netjes verzwegen. In Australië leeft de slijkekster [Grallina cyanoleuca], een vogel die op de zwartwitte kleuren na niets anders gemeen heeft met onze Europese soort.
Eigenheden. De slijkekster is grotendeels in West-Australië een veelvoorkomende soort. Bijna iedere dag wordt die weinig schuwe, maar sterk opvallende vogel er door ons opgemerkt. De inheemse bevolking heeft voor hem een paar alternatieve benamingen bedacht. Hij wordt er ‘Mudlark’ genoemd maar in Queensland wordt het ‘Murray Magpie’, en de oorspronkelijke bewoners van Australië, de Aboriginals, noemen er deze vogel gewoon ‘Yilimbirraa’. De slijkekster wordt voornamelijk al foeragerend op de grond waargenomen waar hij steeds, en dit vooral op gazons, op zoek gaat naar voedsel. Deze ekster heeft de grootte van de grote lijster, dus ± vijfentwintig cm. Dat de combinatie wit en zwart heel contrasterend is hoeft eigenlijk niet geschreven, maar in dit geval is de omschrijving subliem, vooral omdat er in de zwarte bevedering geen metaalglans is terug te vinden zoals dat bij tal van spreeuwachtigen en/of eksters wel het geval is. Tussen man en pop is er een duidelijk dimorfisme. Hij heeft een oogstreep, een zwarte schedel, een zwarte kin en keel en witte wangen. Bij haar is de schedel voor de helft wit, ze heeft een witte kin en keel en ze bezit een zwarte verticale, ruim breed bemeten zwarte streep die in de ook al zwarte borstkleur uitloopt. Nota: tussen de verschillende door ons opgemerkte vogels worden vaak individuele, van kleine tot grote, verschillen opgemerkt.
Voorkomen. De slijkekster is een vogel van vele biotopen maar nog het meest wordt hij door ons gezien langs de kant van de weg en in voortuintjes. In Australische vogelgidsen wordt geschreven dat de slijkekster ook in de meest droge Australische gebieden kan worden gezien en dat de vogel sterk gebruik heeft gemaakt van de omvorming van bos- tot landbouwgebieden om zijn biotoop uit te breiden. De vogel leeft er voornamelijk, om niet te zeggen uitsluitend, van insecten en kleine gewervelde dieren die in Australië veelvuldig voorkomen.
Voortplanting. De slijkekster houdt er enkele vreemde gewoonten op na. Zo.
1. Een eerste bijzonderheid is dat de vogels pas geslachtsrijp worden rond het derde levensjaar en de jonge vogels gewoon tot die leeftijd bij hun ouders blijven. Op die manier worden dus kleine familiegroepen gevormd en alle vogels ervan helpen bij het bouwen van het nest en later bij het opkweken van de jongen.
2. Een tweede curiositeit is dat het komvormig nest voor een groot stuk met slijk wordt gebouwd. Grassen, stro, veren en ander plantaardig materiaal wordt met slijk samengebonden. Het nest wordt altijd op een horizontale boomtak of op een telefoonpaal [in Australië buiten de steden nog steeds normaal] gebouwd en dit op diverse hoogten.
3. Een derde aardigheid is dat het gaat om een ongewoon agressieve soort gedurende de kweektijd. Zo schrikt de slijkekster er niet voor terug om grotere soorten als currawong, Australische raaf en kookaburra, met succes, aan te vallen als die trachten eieren of jongen uit het nest te roven. In Australië gaat zelfs het gerucht, al dan niet waar, dat zelfs de mens niet veilig is voor de agressiviteit van de vogel wanneer hij het nest te dicht benadert. De broedtijd loopt van augustus tot februari. Er zijn van drie tot vijf eieren per nest die wit-roze van kleur zijn met rode, bruine en grijze stippen. De broedtijd bedraagt achttien dagen en de jonge vogels, die uitsluitend met insecten door alle groepsleden worden grootgebracht, blijven tussen twintig en achtentwintig dagen in het nest.
- En hier krijgen we nog een vierde bijzonderheid, omdat de doorsnede van het nest hooguit vijftien centimeter is, gebeurt het dat de opgroeiende jongen plaats te kort hebben. En ook hier geldt het recht van de sterkste, het zwakste jong wordt door de anderen uit het nest geduwd en dit gaat door tot er plaats genoeg voor hooguit drie jonge vogels rest.
Zangvogel. De slijkekster behoort tot de zangvogels en dit in de meest letterlijke zin van het woord. Naast de al aparte wijze van groepsleven en voortplanting onderscheidt deze vogel zich nog op een bijkomende manier. Er wordt gewoon in duet gezongen waarbij de man het lied inzet en de pop, die zich verderop bevindt, het gewoon aanvult waarna de man simpel de strofe terug opneemt. En dit gebeurt in een dusdanig snel tempo dat het moeilijk aan te nemen is voor het menselijk oor dat er twee vogels aan het zingen zijn. Dit gedrag wordt in de ornithologie niet alleen bij de slijkekster beschreven maar het gebeurt ook bij nog andere vogelsoorten als bij sommige soorten van de winterkoning en zelfs bij andere diersoorten als kikkers. Het spreekt voor zich dat de wetenschap, onder meer de universiteit van Windsor en Cornell [Ithaca [New York] dit gedrag grondig heeft bestudeerd. En volgens hen moet de verklaring hiervoor gezocht worden in het feit dat dit enerzijds gebeurt om elkaar in het oog te houden, een schuinsmarcheerder wordt in de groep niet geduld, maar anderzijds ook om andere koppels er attent op te maken dat het territorium reeds bezet is.