Een wel heel buitenissige vogel, de roadrunner of renkoekoek

Wie voor het eerst een renkoekoek [Geococcyx californianus] ziet denkt dat hij het met een voorhistorische vogel te maken heeft. Zijn lichaamsbouw, lang en smal, lange staart, hoge poten en manier van leven/lopen/rennen werken dit uiteraard in de hand. Daar komt bij dat een zekere Chuck Jones er geen onaardige tekenfilmpjes bij bedacht heeft onder de naam ‘Adventures of the Road-Runner’.

Herkomst. Het betreft een specifieke Amerikaanse vogel die zich onder meer ophoudt in Californië, Nevada, Utah, in delen van West- en Zuid-Arizona waar hij beschreven staat als een monogaam levende standvogel. Man en pop bezitten en beheersen een vrij groot territorium dat tot vijf hectaren groot kan zijn en met man en macht wordt verdedigd. Er is een natuurlijke voorkeur voor een biotoop die bestaat uit dorre woestijngebieden maar toch leeft de renkoekoek ook in met kreupelhout bezette gebieden en zelfs op schrale grasvelden valt hij te bewonderen.

Karakter. Het leven in de woestijn/dorre gebieden heeft het nadeel dat de temperatuurverschillen groot kunnen zijn. In de nacht koelt het er sterk af maar overdag kan het er bijzonder warm zijn. Observatie heeft aangetoond dat de renkoekoek de eerste warme zonnestralen echt koestert. De rugbevedering wordt opgezet en de vleugels worden naar beneden gebracht en de staart gespreid. Een specifiek gegeven is ook dat, en ondanks de soms extreme woestijnhitte, de renkoekoek amper of niet drinkt. Dit komt omdat het lichaamsvocht van zijn geslagen prooien (zie verder) volstaat om niet van dorst om te komen. En nog bijzonder, de renkoekoek kan het vocht uit zijn eigen fecaliën resorberen.

Eigenheden. Het gaat om een vrij grote vogel maar dat heeft hij deels aan de lange staart te danken. Het lichaam is ongeveer dertig centimeter groot maar met een staart van ongeveer dezelfde grootte wordt de lengte quasi verdubbeld. Bezien we de vogel op de rug dan merken we een zwartbruine kleur met geelbruine onderbroken lengtestrepen. Apart lijkt ons ook de lange, grijsblauw gekleurde snavel die eindigt met een scherpe haakvormige punt. Blijven we bij de kop dan valt ons de oprichtbare kuif als volgende eigenschap op. Achter het oog vertoont hij in een halve boog, een duimbreed, en naakte streep die blauwkleurig begint en overgaat van blauwwit naar helderrood op het einde van de wang wat hem een merkwaardig uiterlijk geeft. Nog apart zijn de halvemaanvormige vleugels die enkel gebruikt worden bij gevaar want met dergelijke vleugelvorm kan er amper gevlogen worden. De renkoekoek bezit een lange donker zwartbruine staart in de vorm van een waaier met trapsgewijze ongelijke pennen met een zwartblauwe metaalglans en witachtige zomen en toppen. De staart wordt meestal hoog opgericht gehouden. Een vogel die op de grond leeft heeft vaak sterke poten en dat is ook hier zo. Ze zijn van het zygodactyle type (twee tenen naar voor, twee tenen naar achter) maar meer belangrijk blijft het gegeven dat er met die poten hard, zeer hard kan gelopen worden. Naar verluidt kan er een snelheid van dertig kilometer per uur gehaald worden. En hier komt het nut van de staart en vleugels om de hoek kijken. Die worden gebruikt om het evenwicht te bewaren bij soms bruuske manoeuvres en ook tijdens het achtervolgen van een vluchtende prooi.

Dimorfisme. Bij de pop is de naakte huid achter het oog minder lang en minder kleurrijk. Verder is ze gelijk aan hem.

Voeding. Het voedsel is zeer divers en gaat over een verscheidenheid aan insecten en andere kleine dieren die in de natuurlijke biotoop worden opgejaagd en veroverd. Om de lezer een voorbeeld te geven wat dit betekent citeren we volgende dieren die worden bejaagd: kever, sprinkhaan, duizendpoot, kikker, hagedis, eieren en jongen van grondvogels, kleine knaagdieren … Dierlijke eiwitten zijn dus niet onbelangrijk maar dat wordt ook deels aangevuld met vruchten, cactusfruit, zaden en plantaardig voedsel. Nog een niet te missen bijzonderheid blijkt het feit te zijn dat deze vogel in staat is om een ratelslang te doden. Maar dat wordt niet alleen gedaan. Twee vogels zijn hiervoor nodig waarbij de eerste de slang al huppelend en slaand aanvalt terwijl de tweede vogel vooral de kop viseert. Een aldus murw geslagen slang wordt hierop tegen een rotswand of andere harde steen doodgeklopt, verscheurd en opgegeten.

Balts. De natuurlijke voortplantingstijd situeert zich van mei tot september. Dit is de periode dat het in normale omstandigheden het vaakst regent en er dus ook het meeste voedsel terug te vinden is. Als de broedperiode zich laat gevoelen begint de man te baltsen. Hij toont de pop een kleine prooi om haar te verleiden en met hem te paren. Hij zet daarbij zijn kuif op, wipt zijn staart op en neer, wuift met zijn vleugels, buigt de kop tot tegen de grond en begint te trappelen, te dansen en kakelend rond haar te draaien en herbegint dit ritueel tot de pop bedelt voor het aangeboden voedsel, zich drukt en de paring volgt.

Nest. Het nest wordt, zoals misschien kon worden verwacht gezien de levenswijze, niet op de grond gemaakt maar wel op hoogten tussen een halve meter en drie meter boven de grond. Beide vogels bouwen aan het nest dat wordt vervaardigd met twijgen waarin de komvorm wordt afgewerkt met worteltjes, grassen, bladeren, pluimen, plantenvezels en soms met afgeworpen slangenhuid en/of dierenmest. Dit nest bezit een diameter van dertig centimeter en is tien cm diep.

Eieren & jongen. De pop legt om de twee à drie dagen een wit tot vaal geelachtig ei. Een nest bestaat gemiddeld uit zeven eieren. Na een broedtijd van achttien tot eenentwintig dagen kippen de jongen één voor één, telkens met een tijdsverschil van twee tot drie dagen omdat er al vanaf het eerste ei wordt gebroed. De jongen hebben een zwart vel en hebben zeer weinig dons. Ze worden voorbeeldig om beurten door beide ouders gevoed. Soms slikken ze een prooi door die bijna zo groot is als zij zelf. Met muizen en hagedissen is dat de eerste dagen dikwijls het geval. Na 10 dagen zijn ze volledig bepluimd en na 17 tot 25 dagen verlaten ze het nest. Ze zijn dan half zo groot als de oudervogels. Ze krijgen dan nog drie weken door de ouders allerlei voedsel toegestopt en beginnen instinctmatig zelf al kleine prooien te vangen. Hoe ze de grotere prooien moeten doden wordt hun vanaf de veertigste dag door beide ouders aangeleerd. De jongen blijven in het territorium van hun ouders tot op de ouderdom van twee tot drie jaar want pas dan zijn ze pas seksueel volwassen.

 

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *