Wijlen Bernard Nijs beweert over de secretarisvogel [Sagittarius serpentarius] dat hij zijn naam te danken heeft aan de twaalf pennen die rechtop uit zijn kuif steken en die doen denken aan de achttiende-eeuwse klerken die de ganzenveren waarmee ze schreven in hun pruik of achter hun oor staken.
Herkomst. De secretarisvogel komt enkel voor in Afrika, en dan vooral in Senegal, Mali, Niger, Tsjaad en de zuidoosthoek van Egypte. Het betreft een standvogel en wanneer er zich eenmaal een koppel heeft gevormd blijven die twee vogels elkaar trouw tot in de dood. De secretarisvogel is een dier van open landschappen waarbij wordt gespecificeerd dat de begroeiing niet hoger mag zijn dan een meter. Hoger opgroeiende grassen beletten de vogel intens te jagen, vandaar. Verder houdt hij ervan dat in de biotoop verspreid staande acaciabomen groeien en dit om in te slapen maar ook om in te nestelen.
Eigenheden. De man heeft een grootte tot 130 centimeter wanneer hij volledig rechtop staat ten minste. De pop is doorgaans kleiner en dat is meteen ook het enige verschil tussen hem en haar. Het gewicht van de volwassen man reikt tot om en bij vier kilogram. De spanwijdte van de vleugels bedraagt tot ruim twee meter. Dit om de lezer maar te zeggen dat het gaat om een kolos binnen de Afrikaanse vogelwereld. Zoals u ook op bijgaande foto’s ziet gaat het in hoofdzaak om een witgrijs gekleurde vogel. Attractief en bijzonder vormen de opgerichte zwartgekleurde kuifveren die altijd rechtop worden gedragen. Alleen wanneer de vogel vliegt liggen die plat tegen de schedel gedrukt. Wie de kop bekijkt ziet dat die niet alleen vrij smal van bouw is maar ook dat hij eindigt op een scherpe, roofvogelachtige, witgrijs gekleurde snavel. Bijzonder is ook de oranje tot roodgekleurde naakte wangen. De buik is vaalgrijs en de mantel donkergrijs. Rug, stuit alsmede de afgeronde vleugels zijn zwart evenals de lange staart waarvan de twee middelste staartpennen plusminus een halve meter langer zijn dan de andere. Apart zijn ook de sterk verlengde poten die ongeveer tachtig centimeter groot zijn en waarbij de zwart bevederde dijbenen extra in het oog springen. En nog bijzonder zijn de dikke schubben die de loopbenen van de poten sieren. Die beschermen de poten onder meer tegen doornen die in de beschreven biotoop rijkelijk aanwezig zijn. En nu we het toch over de poten hebben geven we graag mee dat die slechts kort en stomp zijn, van scherpe nagels zoals bij andere roofvogels is hier geen sprake.
Lopen, vliegen. Hoewel de secretarisvogel meestal over de grond loopt is het toch een vogel die bijzonder goed vliegen kan. De oorzaak hiervoor moet waarschijnlijk gezocht worden in het gegeven dat hij een lange aanloop nodig heeft om op de vleugels te gaan. Niettemin zweeft ook hij, zoals de buizerd bij ons, soms hoog in de lucht gedreven door de thermiek.
Voedsel. Echt actief wordt de secretarisvogel een paar uur na de opkomst van de zon en nadat de morgendauw op het gras is opgedroogd, want daar is zijn voedsel te vinden. Hij brengt de voormiddag al stappend en etend door en legt soms twintig tot vijfentwintig km af, na de middag keert hij terug naar zijn slaap- en/of nestplaats. Hij eet voor het merendeel geleedpotigen, met een voorkeur voor sprinkhanen, kevers, spinnen, hagedissen, schorpioenen, wespen en andere grote insecten. Op zijn menu staan ook de eieren en jongen van bodemvogels en zoogdieren vooral muizen en ratten maar ook egels, hazen, mangoesten, stokstaartjes en in mindere mate ook adders en slangen. De jachtmethode is simpel maar doeltreffend. Hij stapt gewoon door het gras waarbij frequent met de poten wordt gestampt tegen grassen en aarde, in de hoop de beschreven prooien op te schrikken en ze te vangen. Kleine prooien worden met de snavel gevangen en onmiddellijk gedood door ze met de snavel tegen de grond te slaan en dan in te slikken. Grote prooien, zoals vluchtende zoogdieren, worden lopend achtervolgd en doodgestampt met de krachtige poten. Als de prooi te groot blijkt wordt het onder de voet gehouden en verscheurd. Apart is ook dat de secretarisvogel ook (kleinere) slangen bejaagt die in de nek worden gegrepen en hierna bewusteloos worden geslagen en verder gedood met de zwarte poten. Zoals gebruikelijk bij roofvogels braakt ook de held van dit verhaal geregeld een braakbal uit waarin zich alle niet te verteren restanten van de geslagen prooien bevinden.
Voortplanting. De voortplantingstijd bij de secretarisvogel is niet aan tijd gebonden en kan op ieder moment van het jaar plaatsvinden. Meestal wordt er gekweekt wanneer er zich voldoende prooien in de biotoop bevinden om met zekerheid een nest jonge vogels fatsoenlijk groot te krijgen. Man en pop bouwen samen een nest, liefst boven op de koepel van een acacia- of een doornige boom. Dit nest is plat en wordt gemaakt met stevige takken en binnenin afgewerkt met een dikke laag grassen, vezels en wol. De rand wordt samen geklit met mest en eigen uitwerpselen. Evenwel wordt een oud nest steeds opgekalefaterd en jaren achter elkaar in gebruik genomen en kan een diameter hebben van honderdvijftig tot tweehonderdvijftig cm. Tijdens de balts stijgen man en pop hoog omhoog en duiken naar elkaar toe. Op de grond dansen ze rond elkaar met uitgestrekte vleugels, jagen elkaar na en laten grommende geluiden horen. Er worden van twee tot drie eieren gelegd met tussen ieder ei een tussenpoos van twee tot drie dagen. Die eieren bezitten een wit tot bleekgroene kleur en zijn bezaaid met roodachtige bruine streepjes. Man en pop bebroeden om beurt de eieren en daar wordt mee begonnen onmiddellijk na de leg van het eerste ei. De broedtijd duurt gemiddeld vierenveertig dagen. Bij de geboorte bezitten de juveniele vogels een witte dons die na twee weken verandert naar grijs. Op de leeftijd van drie weken komen de eerste veertopjes uit. Het duurt tot zes weken voor ze rechtop kunnen zitten. Tot de zevende week braken de ouders halfverteerd en vloeibaar voedsel uit in de snavels van de jongen. Later worden de prooien in het nest neergelegd en moeten de jongen leren hoe vast voedsel op te nemen. De jongen zijn dan al volledig bevederd en twee weken later beginnen ze van op de rand van het nest te wapperen met hun vleugels en vliegoefeningen te houden. Het duurt drie tot vier maand voor de jongen het nest verlaten. Ze blijven dan nog bij hun ouders tot die hun geleerd hebben hun eigen eten te vangen. De juvenielen lijken op hun ouders maar de huid van hun vederloze wangen is geel in plaats van oranje tot oranjerood. De tippen van hun schouderveren zijn niet grijswit maar zwart. Ze hebben een minder lange staart- en kuifveren dan de oudervogels.
Uit mijn eigen ervaring…..
Ik heb persoonlijk jarenlange ervaring met deze soort, zei het in beschermd milieu.
Ik heb bij deze soort soms mannetjes gezien die groter waren dan de vrouwtjes,…..maar ook andersom.
De legsels bestonden meestal uit 2 eieren, maar soms ook uit 3 en zelfs 4 eieren.
Op mijn reizen door Afrika heb ik de meeste vogels gezien in Kenia en Tanzania, echter nooit in Egypte, ook niet in Gambia en Senegal, meer zelden in Zuid Afrika en Mozambique.