De schoenbekooievaar [Balaeniceps rex] lijkt wel een voorhistorische vogel te zijn en daar zit de onwaarschijnlijk grote en brede snavel voor veel tussen. Komt erbij dat deze Afrikaanse vogel er een vrij mysterieuze levenswijze op na houdt. Het liefst nog houdt hij zich op in de voor de mens ondoorwaadbare moerassen, wat meteen verklaart waarom deze vogel pas in 1851 (vrij laat dus) voor het eerst werd beschreven door de legendarische John Gould. De foto’s bewijzen het, de kleur van het verenkleed is in hoofdzaak blauwgrijs maar door de lichtere omzomingen zien we alsnog een mooie schubbentekening.
Snavel. Buiten de impressionante snavel en de blauwgrijze kleur valt deze steltloper nog op door de donkere pootkleur, de brede vleugels en de vrij korte maar sterk gespierde nek. De staart is rechthoekig en kort. Maar het meest impressionant is de toch wel heel speciale snavel, in een schoenvorm dan nog, waaraan zijn karakteristieke naam naar verwijst. Deze snavel is bruingrijs gekleurd, is om en bij 22 centimeter lang en liefst 10 centimeter breed en eindigt in een vervaarlijk sterke haak. Die bek is alleen bij jonge vogels gaaf, bij oudere exemplaren zijn er krassen en schubben op. De grote ogen zijn lichtgrijs gekleurd. Apart is dat er op de bovenkop enkele rechtopstaande veertjes terug te vinden zijn. De vogel is zeer groot en kan een lengte bereiken tot anderhalve meter hoewel de meeste exemplaren het houden rond honderdtwintig centimeter. Het gewicht van deze kolos is begrepen tussen vier en zeven kilogram. Een uiterlijk verschil tussen man en pop is er niet.
Afrika. Het is een Afrikaanse soort die leeft in het tropische gedeelte van Oost-Afrika. Het meest geconcentreerd komt de schoenbek voor in Soedan, Oeganda en Congo. Kleinere bestanden leven in Zambia, Ethiopië, Tanzania en Rwanda.
Moeras. De biotoop bestaat uit moerassige, waterrijke gebieden waar de schoenbek tijdens én de dag én de nacht jaagt op vissen en andere waterdieren als hagedis, kikker enz. Vroeger werd beweerd dat er alleen in de nacht werd gejaagd maar dit is inmiddels door meerdere observaties weerlegd. De jacht is te vergelijken met die van de reiger [Ardea cinerea] waarbij er roerloos stil wordt gestaan en de vogel pas toeslaat wanneer een prooi in het bereik komt. Met de scherpe punt aan de snavel wordt aldus menig voedseldier geslagen. De Afrikaanse longvis [Protopterus annectens] zou hier het meest favoriete voedsel zijn. Er wordt praktisch altijd gejaagd in water dat hooguit één meter diep is. De verklaring hiervoor is dat de vogel een beter zicht heeft maar ook dat hij in ondiep water gemakkelijker kan landen en stijgen. In de natuurlijke biotoop wordt de schoenbekooievaar beschouwd als een kwetsbare soort. Er wordt vermoed dat er zich in de wildbaan nog tussen vijf- en achtduizend exemplaren bevinden die zich heel plaatselijk in het verspreidingsgebied ophouden.
Ooievaar. Wat betreft de wetenschappelijke indeling heeft de schoenbek taxonomisten meerdere keren verbaasd. De primitieve verschijning van de vogel zit daar uiteraard voor veel tussen. Hij toont immers een verwantschap met zowel ooievaar, pelikaan, hamerkop en reiger. Het bewijst de enorme evolutie die de vogel heeft gedaan om zich te ontwikkelen tot een wel zeer aparte verschijning en dit op plaatsen die voor de mens haast niet toegankelijk zijn of ooit waren. De schoenbek is thans ondergebracht in de orde van de Ciconiiformes (ooievaarachtige) waar hij behoort tot de familie Balaenicipitida en tot het geslacht Balaeniceps.
Ingetrokken nek. Het vliegbeeld doet aan dit van pelikanen denken, dus met de nek ingetrokken en rustig klapperend met de vleugels waarbij er met een zekere regelmaat glijvluchten worden uitgevoerd. De schoenbekooievaar is niet wat men noemt een vogel die grote afstanden doet. Alleen bij gevaar of om een andere voedselbron te bezoeken wordt er gevlogen. Zelden zijn verplaatsingen verder dan vijfhonderd meter.
Eén nest. De schoenbekooievaar is een zeer solitaire vogel. Alleen wanneer de broedtijd zich aanmeldt komen man en pop bij elkaar. Aangenomen wordt dat het kweekseizoen samenvalt bij het begin van het droge seizoen. Het veelvuldig voorkomend water in de biotoop trekt dan weg en dit voorkomt dat bestaande nesten onderlopen en dus vernietigd worden. Het koppel verdedigt een ruim bemeten territorium waarin geen soortgenoot geduld wordt. Het nest is groot en wordt op de grond gebouwd tussen moerasgrassen, vooral takken vormen hier de basis. De pop legt van één tot drie crèmekleurige eieren die bezaaid zijn met bruine vlekken. Die eieren worden door haar in dertig dagen uitgebroed. Niet onbelangrijk is wel dat er tussen de leg van het eerste en tweede en derde ei soms meerdere dagen tussen zitten en dat er onmiddellijk wordt gebroed na de leg van het eerste ei. Tussen de jongen kunnen er dus meerdere dagen verschil zijn. De jongen worden onbeholpen geboren met een opvallend grijze dons. Beide ouders staan voor de opfok van de jongen in. Vooral gevangen vis wordt door hen opgebraakt waarna kleine stukken aan de jongen worden voorgehouden. Daarbij is het opmerkelijk dat de jongen elkaar niets gunnen en al het voedsel voor zich willen houden. Dit en het leeftijdsverschil is dus de oorzaak dat er meestal per nest slechts één jong groot wordt. De vorm van de snavel is zelfs bij de juveniele vogel al heel duidelijk te herkennen, maar uiteraard nog in verhouding tot het lichaam. Echt opvallend begint hij te worden na een goede drie weken en echt sterk ontwikkeld kan hij genoemd worden wanneer het juveniel zes weken oud is. Het duurt ruim twee maanden voor ze kunnen recht staan. Voor ze voor zichzelf kunnen instaan zijn al gauw drie en een halve maand voorbij. Eens de jongen, of het jong, zelfstandig is of zijn zoeken man en pop en de jongen of het jong hun eigen weg. Meldenswaard is ook dat het liefst vier jaar duurt voor de juveniele exemplaren zelf seksueel actief worden. Er is één nest per jaar.
En nog. In avicultuur, vermoeden we, wordt de schoenbek niet gehouden. In vogelparken en dierentuinen daarentegen zien we hem wel. Het is er doorgaans een zeer rustige soort die urenlang stokstijf voor zich uit kan staren, het lijkt wel een standbeeld. In vogelparken kan de schoenbekooievaar ruim dertig jaar oud worden.