De pagodaspreeuw [Sturnia pagodarum] is lange tijd één van de meest ingevoerde Aziatische spreeuwen geweest. Eigenlijk, en zie de foto’s, een prachtvogel die nog steeds de waardering van de liefhebber wegdraagt. We schrijven graag dat de vogel voornamelijk voorkomt in grote open landschappen, maar ook dicht tegen bosranden aan en dat het verder om een trouwe bezoeker gaat van parken en tuinen. Geleefd wordt er onder andere in de landen Calcutta, Afghanistan, natuurlijk in India en in Sri Lanka.
Levenswijze. Buiten de kweektijd gebeurt het dat de pagoda, net als de Europese spreeuw [Sturnus vulgaris] voorkomt in grotere benden waar zich ook andere spreeuwensoorten bij aansluiten. Dergelijke troepen zijn door de plaatselijke boer niet graag gezien, de schade veroorzaakt door zulk een groep vogels is echt niet min.
Voedsel. Spreeuwen staan er voor gekend: ze eten alles wat er aan voedsel te vinden is. Of het nu gaat om vruchten of insecten, nectar of bessen, broodrestjes of wat anders, alles wordt gegeten. Vaak worden de vogels ook foeragerend opgemerkt tussen het grazend vee in weilanden waarbij moet opgemerkt worden dat de vogels over kortere afstanden veel meer lopen dan springen of vliegen.
Beschrijving. De vogel is ongeveer twintig centimeter groot. Tussen de geslachten is er amper een verschil. Opvallend is de mooie zwarte kop waarvan de veren kunnen omgevormd worden tot een kuif. In menig boek of artikel wordt beweerd dat de kuif bij de pop wat minder lang is dan bij de man. Of dit echt zo is laten we hier in het midden. Een mooie roodbruine tint bezit de oorstreek, de zijkant van de kop, de borst en de onderborst. In de nek, op de rug en op de stuit toont de pagodaspreeuw een grijze kleur. De staart is donkergrijs tot zwart, de staartpennen tonen een lichter gekleurde rand. De onderstaartveren bezitten een lichte kleur. Opvallend is ook dat de slagpennen een zwarte tint bezitten. De snavel is vrij spits en zeer bijzonder gekleurd. Zo toont hij blauw aan de basis om halverwege abrupt over te gaan naar geel. De oogiris is zwart met een lichtblauw randje er om heen. Let ook op het kleine witte vlekje onder de kin. Achter beide ogen is er klein onbevederd vlekje.
Voortplanting. In de nestholte legt de pop van vier tot zes blauwgekleurde eieren die door beide ouders worden bebroed. Het broeden duurt twee weken. De jonge vogel wordt donsloos geboren en gedurende de eerste dagen wordt er uitsluitend dierlijk voedsel in de hongerige, gapende snavel gestopt. Wanneer de veerschachten doorbreken wordt ook het andere beschreven voedsel geaasd. Spreeuwen zijn over het algemeen zeer snelle groeiers en op de leeftijd van drie weken wordt het nest verlaten. De luid om voedsel schreeuwende jongen worden nog een tweetal weken nagevoed, dit vooral door de man, omdat de pop doorgaans al aan de tweede broedronde is begonnen. Vaak worden nesten van deze vogel in elkaars nabijheid teruggevonden, er is dus sprake van een semikoloniaal broedgedrag.
Avicultuur. Spreeuwen zijn absoluut geen moeilijke vogels. Alleseters als ze zijn is de verzorging vrij eenvoudig. Een basis van universeelvoer en/of korrels is een goede start waaraan van alles, fruit en dierlijke eiwitten enz. kan toegevoegd worden. Ook Nutribird Uni Complet korrels van Versele-Laga worden graag genuttigd. Wat de huisvesting betreft ligt het anders, het is absoluut geen kooivogel. De pagoda houdt, net als alle andere spreeuwensoorten, van ruimte. De vogels hebben sterk ontwikkelde vleugels, vandaar. Komt er bij dat het niet echt gaat om de meest propere vogel, gezien het voedingsregime is de ontlasting vaak ongebonden en dit leidt vlug tot reukhinder. De betere huisvesting is hier een ruime, liefst beplante volière waarin de vogel meermaals per dag kan baden.
Broedkast. Spreeuwen zijn dus holenbroeders en in avicultuur is een broedkast een goed alternatief. Hierbij kan er gebruik gemaakt worden van een natuurlijk blok of van een artificiële nestkast. Het invlieggat moet in beide gevallen circa vijf centimeter zijn. Omdat er in een holte gebouwd wordt kunnen spreeuwen het zich veroorloven om weinig zorg aan de bouw te besteden. Eigenlijk is een dergelijk nest, weliswaar komvormig van constructie, amper verzorgd en slechts een samenraapsel van droge grassen, bladeren, rijstakjes, mossen, veren en kokosvezel.
Kweek. Bij het begin van de kweektijd zingt de man voluit en, terzijde, het is ook een goede imitator van geluiden van andere vogels en zelfs van andere dieren. De pop wordt door hem opgejaagd waarbij hij haar nu en dan stukjes voedsel aanbiedt. De pop legt vier tot vijf zeer mooi blauw gekleurde eieren die door de beide vogels in twee weken worden uitgebroed hoewel, het moet gezegd dat de pop door de band veel langere broedperiodes voor zich neemt dan de man. De eieren zijn niet getekend of gevlekt en worden met een tussenpoos van vierentwintig uur gelegd. Zijn er jongen dan worden die ook al door de beide ouders gevoed. Als gesteld gebeurt dit de eerste dagen exclusief met dierlijke eiwitten. Komen hiervoor in aanmerking: pinkie, buffalo- en meelworm maar net zo goed morio- en oorworm, mieren en andere inheemse insecten als sprinkhanen enz. Schreven we eerder dat spreeuwen niet de meest propere vogels zijn dan moeten we ook zeggen dat de pagoda het nest kraaknet houdt. De uitwerpselen van de jongen worden netjes weggedragen of doorgeslikt. Bij de ontwikkeling van de jongen valt het op dat de eerste stoppels verschijnen rond de vijfde levensdag. Dit is ook het moment om de vogels te ringen en gezien de netheid van de vogels is dit een moeilijk moment. Om het uitwerpen van de ring te voorkomen wordt die beter afgeplakt met bvb. een vleeskleurige wondpleister. Wanneer de jongen het nest verlaten hebben ze een flets bruingrijze kleur met een zwak zwarte schedelkleur.