De eerste Pyrrhura die we ooit gezienhebben was de bruinoorparkiet die in het liefhebbersjargon op heden steeds meer met zijn wetenschappelijke naam, Pyrrhura frontalis, wordt aangesproken. Het was dan ook de eerste van de Pyrrhurafamilie die wetenschappelijk werd beschreven en waarschijnlijk ook de eerste die naar Europa werd uitgevoerd.
Eigenheden. Een beschrijving hoeft in dit geval niet. Bijgaande foto’s zeggen meer dan duizend woorden. Toch meegeven dat de bovendelen groen zijn en bijzonder contrasteren met de roodbruine staartkleur. Nog typen dat het bruinoortje amper 26 centimeter groot is en dat er tussen man en pop amper of geen seksueel dimorfisme is. De roep is een snel en herhaald gekrijs dat meestal in de vlucht wordt geslaakt.
Herkomst. Alle Pyrrhuraparkieten zijn Zuid- en Midden-Amerikaanse parkieten. De bruinoor wordt in hoofdzaak teruggevonden in Brazilië waar hij voorkomt in het zuidoosten van het land, zeg maar in de deelstaat Bahia. Daar verkiest hij de laaglandbossen als de voor hem meest geschikte biotoop. De bruinoor wordt er in zijn voortbestaan niet bedreigd en wordt er soms in grote benden waargenomen. Voeden doet hij zich met zaden, bessen, fruit, noten maar ook met bloesems. Verzot is de vogel ook op halfrijpe maïs en naar verluidt is de schade die bruinoren en andere Pyrrhura’s aanrichten soms aanzienlijk te noemen.
Voortplanting. Naar wordt aangenomen valt de kweektijd in de natuurlijke biotoop van september tot januari. Het is, en dat spreekt, een holenbroeder die een boomholte uitzoekt die gelegen is rond drie meter boven de grond. De pop legt om de twee dagen een witgekleurd ei. Een volledig legsel bestaat uit vijf tot zes eieren. De pop start de broedtijd na de leg van het tweede of het derde ei. Alleen zij broedt, de man voedt haar wel aan de nestingang. Na tweeëntwintig dagen komen de eerste twee of drie jongen uit. Twee dagen later het derde jong enz. In een nest kunnen dus jongen zijn met verschillende grootte maar dat lijkt niet te deren. De eerste dagen voedt de pop de jongen met voedsel dat ze van de man gekregen heeft. Pas wanneer de veren doorbreken gaat ook de man de jongen in het nest voeden. De nesttijd bedraagt zeven weken. De jongen lijken bij de nestverlating op de ouders maar zijn weliswaar matter gekleurd. Ook de roodbruine buikvlek is minder duidelijk en minder scherp aanwezig. De zwartgekleurde snavel van de ouders is bij de jongen vleeskleurig.
Verzorging. De verzorging en de voeding van de bruinoor kan bezwaarlijk moeilijk genoemd worden. Zijn natuurlijke voeding getrouw stelt hij zich in avicultuur tevreden met een mix van allerhande zaden, onrijpe graszaden, vruchten, bessen en noten. Een bijzondere voorliefde is er voor halfrijpe mais maar dat is in de natuur ook zo. Knaagtakken, vooral op wilgentakken is deze vogel gek, worden op een speelse maar kordate wijze van de schors ontdaan. Eivoer, zeker wanneer er jongen zijn, is nuttig. En verder hoort het dat ook deze vogel over de nodige mineralen (grit, mineralen…) beschikt. Ook letten we erop dat het drink- maar ook het badwater proper is, de bruinoor is een verwoed bader!
Huisvesting. Een van de karakteristieke eigenschappen van het bruinoortje is dat hij niet alleen zeer rustig is maar zich ook zeer makkelijk aan de verzorger gaat hechten. Een met de hand grootgebrachte vogel blijft voor altijd een speelse huisgenoot. Maar toch, vogels hebben vleugels en vliegen graag en daarom opteren we toch voor een vlucht die minimaal drie meter lang is en waaraan een nachthok is bevestigd is. Weet ook de bruinoor, ook buiten de kweektijd, graag de koudere nachten in de nestkast doorbrengt.
Kweek. De bruinoor is op de leeftijd van een jaar al kweekrijp. De kweek in avicultuur wordt niet als moeilijk ervaren. De aan te bieden nestkast moet een grondoppervlak bezitten van circa 20 x 20 centimeter en een hoogte van om en bij 40 centimeter. Het invlieggat zal een doorsnede hebben van 6 centimeter. Op de bodem kunnen we houtkrullen gebruiken. Een kweekrijpe pop kan soms herkend worden aan haar veelvuldig knaaggedrag waarbij de nestkast niet gespaard blijft. Maar er zijn uiteraard ook andere hints waarbij we denken aan het opzetten van het onderlichaam, de grotere ontlasting enz. Net als in de natuur worden er ook in avicultuur circa vijf eieren gelegd. Een pasgeboren jong bruinoortje bezit een witachtig donskleed dat de vleeskleurige huid deels bedekt. Rond de negende levensdag breken de eerste veertjes door en enkele dagen later openen de ogen zich. Tussen dag twintig en dertig verandert de juveniele vogel heel sterk en raakt steeds meer bevederd maar echt volledig in de pluimen is het pas rond de zevende levensweek en dan voelt het zich ook sterk genoeg om de broedholte te verlaten. Na het uitvliegen worden de jonge bruinoortjes nog gedurende drie weken door de beide ouders nagevoed. In avicultuur zijn er twee nesten per jaar, een derde broedronde is eerder bijzonder te noemen.