Australische witte ibis

Ibissen bezitten lange dunne poten, een lange nek en een lange snavel. In groep vliegen ze achter elkaar in ‘V’-vorm. Als de voorste in glijvlucht overgaat houden ook de anderen hun vleugels stil en houden ze een zweefpauze tot de voorste weer begint te vliegen. Die vlucht verloopt afwisselend met vleugelslagen maar ook met glij- of zweefpauzes. Het kan tot twee jaar duren voor de jonge vogels er net zo uit zien als de oudervogel.

Herkomst. De Australische witte ibis [Threskiornis moluccus] komt wijdverspreid voor in het grootste gedeelte van Australië, het meest zelfs massaal in de staten Queensland, in het noorden en het noordoosten ervan, evenzo in Nieuw-Zuid-Wales en in Victoria in het zuiden, in mindere mate in Noord-Australië en het gebied langs de westkust van West-Australië en ook in de Zuidoost-Aziatische eilandgroepen. In Zuid-Australië komt hij slechts sporadisch voor. Op het eiland Tasmanië komt de vogel niet voor.

Eigenheden. De Australische witte ibis is 70 tot 75 cm lang, heeft een vleugelwijdte van 80 tot 90 cm en weegt 750 tot 950 gram. Hij heeft een naakte zwarte kop en nek. Aan de basis van zijn nek heeft hij een trosje crèmekleurige veertjes. De toppen van enkel de buitenste witte slagpennen zijn zwart. Over zijn handpennen, stuit en staart hangen los en kriskras zwart en wit gevlekte, en losse pluimbaarden, de ‘sluier’ waarvan hoger reeds sprake. Verder is zijn bevedering overal overwegend wit met bruine vlekken. De naar beneden gebogen zwarte snavel is bij de man 16,7 cm lang en iets korter bij de pop. Ook weegt de man 1,9 tot 2,5 kg en de pop, die iets smaller is, 1,4 tot 1,9 kg. Iets minder dus. De poten en tenen zijn donker, naar het zwart toe. Tijdens het broedseizoen verandert de kleur van de smalle huidvlek in de oksel van de vleugels van donkerroze in donkerscharlakenrood en de bovenbevedering van de staart wordt geel. Het juveniel gelijkt op zijn ouders maar op zijn kop en nek heeft het zwarte veren die verloren gaan als het volwassen en een kaalkop wordt.

Biotoop. De Australische witte ibis komt voor op drassige gronden naast open graslanden en in moerassen, randen van en in ondiepe plassen, beken en rivieren waar hij met zijn lange hals en snavel zoetwatermossels bovenhaalt die hij stuk slaat op een steen om het mosselvlees te kunnen verorberen. Bij eb schuimt hij het strand af voor de aangespoelde schelpdiertjes en vissen die in lagergelegen zandlagen of tussen strandstenen na het terugtrekken van de zee zijn achtergebleven. Hij voedt zich ook met kikkers, padden, kleine zoogdieren zoals muizen en ratten, ook reptielen, vogeleieren van alle mogelijke vogels, jongen en alle voorkomende insecten.

Voortplanting. De Australische witte ibis broedt in een hoge boom. Grotendeels doet hij dat in kolonieverband, met tientallen koppels samen, soms zelfs met een ander ibissoort erbij als bijvoorbeeld de strohalsibis. Als de voortplantingsdrift zich laat voelen palen de mannen zich een baltsterritorium af op een stevige tak van een hoge boom. Om een pop aan te trekken maakt hij sjorrende geluiden, en naar de rivalen toe toont hij een zekere agressie. Als een pop naderbij komt buigt hij op zijn tak meermaals voorover met zwalpende vleugels en biedt hij haar een groene twijg aan. Grijpt zij de twijg vast met haar snavel dan vliegen ze op en zoeken een geschikte plaats om te nestelen. Het nest is een ondiep en schaalvormig platform dat man en pop samenbouwen met twijgen, stokken, repen schors, biezen, grassen en rietvezels in een sterke boom altijd naast een rivier, een moeras of een meer en in zo een koloniaal verband da t hun nest en dat van andere ibissen zo dicht bij elkaar komen te staan dat ze samen een groot platform vormen. Dit nest wordt ieder jaar opnieuw gebruikt. De pop legt twee tot drie matwitte, tot blauwachtige eieren die soms bruin gevlekt zijn en die 65 mm op 44 mm meten. De tijd gelegd tussen ieder ei bedraagt 48 uur. Beide oudervogels broeden om de beurt en als ze elkaar op het nest aflossen slaan ze met hun snavels tegen elkaar, pikken hun partner zacht in de hals en schikken zijn bevedering. Het broeden duurt van 21 tot 23 dagen. Om gevoed te worden steken de jongen hun snavel diep in die van een oudervogel terwijl die halfverteerd voedsel opbraakt dat de jongen gulzig opslokken. Na twintig tot dertig dagen verlaten de jongen het nest en kruipen ze rond op de takken naast het nest. Zo vormen de jongen crèches op nestplatformen. Daar worden ze nog gedurende een paar weken door hun respectievelijke ouders nagevoed. Tussen de zestigste en de zeventigste levensdag worden de jongen écht zelfstandig en kunnen ze vor zichzelf zorgen. En nog, sommige paren kunnen tot drie keer per jaar broeden en jongen krijgen.

 
Digiprove sealThis content has been Digiproved © 2023 Danny Roels

Leave a Reply

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *