Wie er oude literatuur op na slaat (Wolters, Immelmann) kan lezen dat de eerste binzenastrilden al in 1860 werden ingevoerd vanuit Australië. Precies honderd jaar later (1960) werd die uitvoer door de toenmalige Australische regering definitief beëindigd. Dankzij de moeite die kwekers-liefhebbers zich destijds getroost hebben is deze vogel nu nog in avicultuur aanwezig. Spijtig is wel dat door de intensieve kweek de twee bestaande ondersoorten, met elk hun specifieke karakteristieken, door elkaar zijn gekweekt waardoor de typische eigenheden van beiden hierdoor verloren zijn gegaan.
Geschiedenis. In de Australische Bush wordt deze vogel voor een stuk gezien in het Kimberleygebied maar is sterker aanwezig in het aangrenzende Northern Territory. In beide streken wordt de binzen vooral opgemerkt in uitgebreide grasvegetaties met hier en daar een verspreidstaande boom en een waterbron. In het wild wordt een binzen zelden alleen gezien. Het gaat om een sociaal ingestelde soort die in kleine, vaak familiegroepen, foerageert hoewel er na de kweektijd soms grotere benden kunnen waargenomen worden. De voeding in de natuurlijke habitat bestaat uit vooral zaden, graszaden en kleine insecten.
Beschrijving. Deze prachtvink beschrijven tot in de details lijkt niet nodig. De vogel is niet alleen goed gekend maar ook toont bijgaande foto zeer goed hoe een wildkleurige binzenastrilde oogt. Kort gesteld: rode kopkleur met een witte spikkeltekening die bij de man veel scherper en uitgebreider aanwezig is dan bij de pop. Een algemeen bruingroene bevedering op de bovendelen (doorgaans minder intensief gekleurd bij de pop), rode stuit met lichte tekening. De staart kleurt bruinrood. Borst en flanken zijn gesierd met een mooie witte druppeltekening. Hetzelfde kunnen we schrijven voor de borst. De buik is mooi geel gekleurd. Markant is het oog, de iris is zwart maar de oogring is contrasterend oranje. De ranke pootjes tonen oranjegeel.
Avicultuur. De binzen is een gekende kooi- en volièrevogel die gezien zijn sociale achtergrond ook met meerdere paren samen kan gehouden worden. Hierdoor is dit elf, hooguit twaalf centimeter groot vogeltje ook uitstekend geschikt voor een gemeenschapsvolière. Agressie is het vreemd. De binzen is niet meteen de meest sterke onder de Australische prachtvinken en kan naar onze mening slechts worden buitengehouden van begin mei tot eind september. Buiten die tijd is een licht verwarmde en tochtvrije ruimte een betere optie. De tropenmengeling uit de handel is ook hier geschikt. Weet ook dat de binzen houdt van nigerzaad, trosgierst, Japanse millet en een resem onkruid- en graszaden in alle voedingsstadia. Voor het grootbrengen van jonge vogels zal wat graag eivoer opgenomen worden, eventueel kan dit met gekiemde zaden aangelengd worden. Ook levend voer kan hierbij nuttig zijn maar is niet levensnoodzakelijk. Pinkies en buffalowormen zijn hier favoriet. Grit, scherpe maagkiezel en sepia zorgen voor de nodige mineralen en vers drink- en badwater mag de binzen nooit onthouden worden.
Kweek. De binzenastrilde is een kweeklustige soort die zeer makkelijk een halfopen nestkastje als nestgelegenheid gebruikt. Wie een koppel in een beplante volière houdt zal zien dat er ook gaarne een vrijstaand nest wordt gebouwd. Maar waar de broedplaats ook wordt gemaakt altijd wordt er geopteerd voor langer nestmateriaal als kokosvezel en gedroogde grassen waarmee een kogelrond nest wordt gemaakt. Voor de binnenkant komen mos, sharpie en veren goed van pas. Beide vogels bouwen aan het nest en die klus duurt drie tot vier dagen. In een afgewerkt nest komen vier tot vijf eieren te liggen die door de beide vogels worden bebroed. Hou er in het achterhoofd rekening mee dat deze vogel niet echt gesteld is op nestcontrole en dan zeker niet tijdens de broedtijd. Zelf hebben we de fout gemaakt, puur uit interesse, de eieren op hun al dan niet bevrucht zijn te controleren. Het heeft ons zuur opgebroken. Een verlaten nest was het gevolg. Als er jongen zijn wordt nestcontrole makkelijker verdragen maar toch blijft het ook hier opletten. De broedtijd bedraagt dertien dagen en de jonge binzenastrilde verlaat het witgekleurde ei met een vleeskleurige huid en een vrij beperkte dons. De mondhoeken tonen blauwwit en de ogen, die in de kleine kop vrij groot lijken, zijn zwart. Beide ouders voeden de jongen uit de krop met het hiervoor aangehaalde voedsel. De jongen worden geringd rond de zesde levensdag. Na een nesttijd van achttien tot tweeëntwintig dagen wordt het nest verlaten. De jongen zijn dan vaal gekleurd en missen vrijwel iedere tekening. Soms wordt er nog naar het nest teruggekeerd om er te overnachten maar heel snel wordt er buiten de nestkast geslapen. Twee weken na de nestverlating merken we de jonge aan de eetbak. Nog een beetje later zijn ze zelfstandig en kunnen ze van bij de ouders weggehaald worden. Die beginnen dan aan een volgend nest. De jeugdrui verloopt probleemloos en zet zich vrij snel na het spenen in. Vier maand oud is oud en jong enkel nog uit elkaar te halen via de ring.
Literatuur:
Diverse jaargangen ‘Die Gefiederte Welt.
Franz Robiller ‘Prachtvinken’.
Diverse mondelinge mededelingen van prachtvinkenkwekers.